Woordenboek der Grieksche en Romeinsche Oudheid

Z.C. de Boer, J.G. Schlimmer (1910)

Gepubliceerd op 18-06-2019

Duumviri

betekenis & definitie

Duumviri - . 1) Duumviri perduellioni iudicandae waren in den rom. koningstijd rechters, die in ’s koningsnaam recht spraken in zaken van perduellio of hoogverraad. In het republikeinsche tijdperk vinden wij deze duumviri nog eene enkele maal, o. a. in het proces van Rabirius, door den praetor bij het lot aangewezen.—2) Duumviri

sacris faciundis, belast met het toezicht en het raadplegen der sibyllijnsche boeken. Hun getal werd later op 10 en vervolgens op 15 gebracht. Zie decemviri s. f.—3) Duumviri iuri (iure) dicundo. In de muncipiën en koloniën stonden veeltijds twee mannen aan het hoofd, die, evenals te Rome de consuls, voor een jaar gekozen werden. Zij hadden ook lictoren, doch met staven gewapend.

Naast hen vindt men in verschillende municipia duoviri aedilicia potestate.—4) Duumviri viis purgandis. Het toezicht op het schoonhouden van en het onbelemmerd verkeer in de straten van Rome buiten de muur van Servius Tullius tot aan den eersten mijlpaal was opgedragen aan duumviri. Zij worden het eerst genoemd in de lex Julia municipalis van 45. Augustus schafte dit ambt af, waarschijnlijk vóór 12, en stelde toen curatores viarum aan. Zij behoorden tot de zoogenaamde vigintisexviri (z.a.).—5) Duumviri navales classi ornandae et reficiendae, buitengewone commissarissen, in 311 voor het eerst vermeld, tot het uitrusten eener vloot.—6) Duumviri aedi faciundae, reficiundae, dedicandae, buitengewone commissarissen voor den bouw, de herstelling of de wijding van een tempel.