Woordenboek der Grieksche en Romeinsche Oudheid

Z.C. de Boer, J.G. Schlimmer (1910)

Gepubliceerd op 18-06-2019

Claudii

betekenis & definitie

Claudii - een oorspronkelijk sabijnsch geslacht. 1) Atta Clausus verhuisde in 504 uit de stad Regillum, waar hij vele vijanden had, met zijne cliënten naar Rome, waar hij bereidwillig onder de patriciërs werd opgenomen en met de zijnen eene eigene tribus Claudia vormde. Te Rome werd zijn naam veranderd in Appius Claudius met den bijnaam Sabīnus Inregillensis. In 495 was hij consul.

Hij maakte zich gehaat door zijne trotschheid en hardheid jegens de plebejers en zijne schuldenaars. Alles wat van hem verteld wordt, is verzonnen.—2) App. Claudius Crassus Inregillensis Sabīnus, zoon van no. 1, was consul in 471 en in 451, maar trad toen af, om decemvir legibus scribundis te worden.

De verhalen omtrent zijn consulaat in 471, en zijn tegenwerking van de volkstribunen en de lex Publilia, zijn verzonnen. Ook alle verhalen omtrent het decemviraat gedurende 451–449 zijn onhistorisch. Volgens deze verhalen zou hij na het gebeurde met Verginia (zie Verginii no. 6) in de gevangenis ter dood gebracht zijn of zich zelven het leven benomen hebben.—3) C.

Claudius Sabinus, ook een zoon van no. 1, toonde zich bij verschillende gelegenheden den plebejers zeer vijandig.

Alles is ook hier verzonnen.—4) App. Claudius Crassus of Crassīnus, heftig bestrijder van de toelating der plebejers tot het consulaat, was in 362 dictator en stierf als consul in 349.—5) App.

Claudius Caecus, censor in 312 (v. a. 310), legde als zoodanig de beroemde via Appia en eene waterleiding, aqua Claudia, aan. Hij bleef langer dan zijn ambtgenoot in functie (zie Plautii no.4) om deze bouwwerken te voltooien. Omtrent zijn verandering in den Herculesdienst zie men Pinarii. Overigens is deze censuur bekend geworden door ingrijpende wijzigingen, vooral hierdoor, dat Cl. niet meer uitsluitend het grondbezit, maar ook het overige vermogen als grondslag voor den census aannam en aan alle burgers, ook aan de vrijgelatenen, toestond, zich in alle tribus te laten inschrijven, alsmede door de willekeurige, tegen de gewoonte indruischende lectio senatus, waarbij zonen van vrijgelatenen, o.
a. Cn. Flavius in den senaat werden opgenomen. Zijn geheele werkzaamheid als censor was in democratischen geest en gekant tegen de belangen zijner standgenooten, de patricii. Claudius was consul in 307 en in 296, in welk laatste jaar hij de Etruscers versloeg. Later werd hij blind, doch hield in 279 of 280 in den senaat niettemin de beroemde rede, waardoor hij bewerkte dat de vredesvoorslagen van Pyrrhus van de hand werden gewezen.—6) App. Claudius Caudex streed als consul in 264 tegen de Carthagers op Sicilia.—7) P. Claudius Pulcher, zoon van no. 5, verloor als consul in 249 bij Drepana een zeeslag tegen de Carthagers. De heilige hoenders, die ongunstige voorteekenen gaven, had hij in zee laten werpen. Hij werd later wegens hoogverraad aangeklaagd, en waarschijnlijk veroordeeld. Hij hoorde tot de radicalen, evenals zijn vader.—8)

App. Claudius Pulcher, zoon van no. 7, nam deel aan den slag bij Cannae in 216 en het beleg van Syracusae in 213 en stierf aan zijne wonden kort na de inneming van Capua in 211, waaraan hij als consul en proconsul een werkzaam aandeel had. Z. Fulvii no. 4.—9) App. Claudius Pulcher, een zoon van no. 8, streed in 198 en 197 onder
T. Quinctius Flamininus in den macedonischen oorlog, in 195 tegen Nabis van Sparta, in 191 onder M’. Acilius Glabrio in den syrischen oorlog, versloeg in 185 als consul de ligurische Ingauni en nam later nog verschillende gezantschappen waar.—10) C. Claudius Pulcher, ook een zoon van no. 8, consul in 177, versloeg de Istriërs en Liguriërs, streed in 171 in den oorlog tegen Perseus en werd in 169 censor. Als zoodanig maakte hij zich door zijne gestrengheid gehaat. Hij werd tijdens zijn censuur door den tribunus plebis P. Rutilius van perduellio aangeklaagd, en zou veroordeeld zijn, als niet zijn ambtgenoot Tib. Sempronius Gracchus voor hem in de bres was gesprongen. Van hem is de lex Claudia de sociis Latinis.—11) Claudia Quinta, waarschijnlijk een kleindochter van no. 5. Toen in 204 het schip met het beeld van Cybele (zie Rhea) uit Pessinus te Ostia gekomen was, kon het door de droogte niet naar Rome opgesleept worden. De sage vertelt, dat daarop Claudia Quinta door aan het touw te trekken, beweging heeft gebracht in het schip, en zóó hare kuischheid heeft bewezen. Haar beeltenis stond later in den voorhof van den tempel van Cybele, en bleef bij brand tweemaal ongeschonden.—12) App. Claudius Pulcher, consul in 143, werd eerst door de Salassiërs, een alpenvolk, verslagen, doch behaalde later eene overwinning op hen en hield toen, trots de weigering van den senaat, een zegetocht binnen Rome onder bescherming zijner dochter Claudia, vestaalsche maagd, die op den zegewagen was gesprongen en den arm om haar vader sloeg. Hij was censor in 137. De als volkstribuun bekende Tib. Sempronius Gracchus was zijn schoonzoon. Hij was III vir agris iudicandis adsignandis (zie Agrariae leges), en wordt als zoodanig ook genoemd III vir agris dividendis colonisque deducendis. Hij was princeps senatus. Als redenaar wordt hij door Cicero met lof genoemd.—13) C. Claudius Pulcher, ook als redenaar bekend, tegenstander van den volkstribuun L. Appuleius Saturnīnus in het jaar 100, vertoonde als aediel het eerst olifanten bij de openbare spelen in 99. In 95 kreeg hij als praetor de opdracht van den senaat, een nieuwe staatsregeling op te stellen voor de inwoners van Halaesa op Sicilië.—14) App. Claudius Pulcher, praetor in 89, zag in 87 in den burgeroorlog zijn leger tot L. Cornelius Cinna overloopen; hij werd in 86 verbannen, maar keerde met Sulla terug en werd consul in 79; later streed hij voorspoedig als pro-consul van Macedonië tegen de Scordisci. Hij liet zijn kinderen (no. 15–19) in armoede achter.—15) App. Claudius Pulcher, zoon van no. 14, diende onder zijn zwager L. Licinius Lucullus in den oorlog tegen Mithradātes in 74–72, en eischte in 72 van Tigrānes in Antiochia op hoogen toon de uitlevering van Mithradates. Griekenland (in 61) en Sardinia (56) hadden veel te lijden van zijne roofzucht, evenals Cilicia, waar hij in 53 proconsul was en in 51 door Cicero werd opgevolgd. In 54 was hij consul geweest, in 50 was hij censor en vervolgde in anderen de ondeugden, die hem zelven aankleefden, hebzucht en omkoopbaarheid. Hij was een vijand van Cicero, wiens terugroeping uit de ballingschap hij bestreed. Later haalde hij zich Caesars haat op den hals, moest in 49 Rome verlaten en voegde zich bij Pompeius, die hem tot stadhouder over Griekenland aanstelde. Hij was een goed redenaar. Hij stierf op Euboea kort na den slag bij Pharsālus.—16) C. Claudius Pulcher, ook een zoon van no. 14, propraetor van Asia in 55, werd veroordeeld wegens afpersingen, hoewel hij zijn aanklager omgekocht had.—17) P. Clodius (= Claudius) Pulcher, derde zoon van no. 14, was de bekende volkstribuun en doodsvijand van Cicero. Hij was een rustelooze onruststoker, die voor geene daden van geweld terugdeinsde. In den oorlog tegen Mithradātes ruide hij ten bate van Pompeius de troepen van zijn zwager Lucullus op, zoodat zij weigerden verder te trekken. In Dec. 62 sloop hij bij gelegenheid van het feest der Bona Dea, dat in het huis van den pontifex maximus Caesar gevierd werd, en waarbij alleen vrouwen tegenwoordig mochten zijn, in vrouwenkleederen Caesar’s woning binnen, maar werd ontdekt. Hij werd in 61 wegens incestus aangeklaagd, maar tengevolge van omkooping der rechters vrijgesproken. Van dezen tijd dateert de vijandschap met Cicero, die tegen hem getuigd had. In 59 bewerkte Caesar, die hem als werktuig tegen Cicero en de senaatspartij noodig had, door een lex curiata, waarbij Clodius door een plebejer als zoon werd aangenomen, diens overgang tot de plebs (transitio ad plebem, zie Comitia Curiata Calata), zoodat hij zich voor 58 tot tribunus plebis kon laten kiezen. Toen hij in 58 als volkstribuun Cicero in ballingschap had gedreven en Cato door een eervolle opdracht uit Rome had verwijderd (zie Clodiae leges no. 7), ontzag hij niets of niemand meer en oefende aan het hoofd zijner gewapende benden van slaven en huurlingen te Rome een waar schrikbewind uit. Hij kwam in 52 om bij eene schermutseling tusschen zijne bende en het gevolg van zijn vijand T. Annius Milo op den heerweg bij Bovillae. Zie verder Clodiae leges.—18) Clodia maior, dochter van no. 14, was gehuwd met Q. Caecilius Metelles Celer, wiens dood (59) haar werd geweten. Cicero, dien zij haatte, wreekte zich op haar in zijne oratio pro Coelio, die door haar van giftmengerij was beschuldigd. Zij was de minnares van Q. Valerius Catullus (zie Valerii no. 38) en daarna van M. Caelius Rufus (Caelii no. 4).—19) Clodia minor, dochter van no. 14, was gehuwd met L. Licinius Lucullus.—20) C. Claudius Centho, komt in 200 in den oorlog tegen Philippus van Macedonia als legaat voor.—21) App. Claudius Centho, zoon van no. 20, streed in 174 voorspoedig tegen de Celtiberiërs, in 170 en 169 met afwisselend geluk in Illyria.—22) C. Claudius Nero streed in 214 onder M. Claudius Marcellus op Sicilia, veroverde in 211 als pro-praetor Capua en versloeg in 207 als consul met zijn ambtgenoot M. Livius Salinātor bij den Metaurus Hannibals broeder Hasdrubal, die aldaar sneuvelde. In 204 waren beide consuls censors. Hierbij deed zich het ergerlijke tooneel voor, dat beide censoren elkander van de ridderlijsten schrapten, en ook op andere wijze kibbelden.—23) Tib. Claudius Nero was in 202 consul met Scipio Africānus maior. Zijn tocht naar Africa mislukte door storm.—24) Tib. Claudius Nero, dien Cicero gaarne tot schoonzoon had gehad, hield het na Caesars dood eerst met Antonius, later met Sextus Pompeius, en stond vervolgens (38) aan Octaviānus zijne vrouw Livia Drusilla af, bij wie hij twee zonen had, den lateren keizer Tiberius en den bekenden veldheer Drusus (zie no. 26).—25) Tib. Claudius Nero, zoon van no. 24, rom. keizer 14–37 na C. Zie Tiberius.—26) Nero Claudius Drusus, gewoonlijk Drusus genoemd, jongere zoon van no. 24 en dus broeder van keizer Tiberius, geb. 38, toen Livia reeds met Octaviānus getrouwd was, werd door zijn stiefvader Augustus, wiens vertrouwen hij in volle mate bezat, in 15 uitgezonden om de Alpenvolken, vooral de Raetiers, te onderwerpen, hetgeen hij met zijn broeder Tiberius tot stand bracht. Uit de onderworpen streken werd een nieuwe provincie Raetia et Vindelicia gevormd, waarbij de reeds onderworpen Vallis Poenina gevoegd werd. Daarop werd Drusus in 13 legatus Augusti van de Tres Galliae, met de opdracht, den oorlog tegen de Germanen te voeren (12–9). Eerst versloeg hij de Sugambren, die onder koning Maelo over den Rijn waren gevallen, en voer langs de door hem gegraven fossa Drusiāna (z.a.) naar het land der Friezen en Chauken. Hij onderwierp de Friezen (12), de Usipii (11), trok door het land der Sugambri, en legde twee castella aan, n.l. Aliso en één in den Taunus (11). In 9 trok hij door het land der Chatten en Cherusci tot aan de Albis (Elbe), doch overleed toen door een val van zijn paard. Door zijn veldtochten werd Germania tot aan de Elbe bij het Romeinsche rijk gevoegd, en werd eerst weer vrij door de vernietiging van het leger van Varus (9 n. C.). Drusus’ dood werd algemeen betreurd. Daar hij evenals zijn broeder Tiberius door Augustus geadopteerd was, behoort zijn zoon Germanicus onder de Caesares, zie Iulii en Germanicus.—27) Claudius Nero, zoon van no. 26 en broeder van Germanicus, rom. keizer, 41–54 na C. Zie Claudius (keizer).—28) Ti. Claudius Caesar Britannicus, zoon van keizer Claudius (no. 27), geboren 41 n. C. Zijne moeder was de zedelooze Valeria Messalīna. Hij werd door keizer Nero in 55 vergiftigd, zie Claudius (keizer).—29) Nero Claudius, aangenomen zoon en opvolger van no. 27, rom. keizer, 55–68 na C. Zie Nero (keizer).—30) M. Claudius Marcellus, een der uitstekendste mannen van zijn tijd, onderwierp als consul, 222, Gallia Cisalpīna, waarbij hij in den slag bij Clastidium op den gallischen aanvoerder Virdumārus de spolia opima behaalde. Na den slag bij Cannae in 216 redde hij als praetor het overschot van het rom. leger en wist tijdig Nola te bezetten, zoodat de afval verhinderd werd. Een eigenlijke veldslag is toen niet geleverd, maar de moreele uitwerking was er niet minder om. In 215 als consul gekozen, legde hij vitio creatus zijn ambt neder, maar bleef pro consule in de nabijheid van Nola, dat hij wist te behouden. In 214 was hij weder consul, en nam met zijn ambtgenoot Q. Fabius Maximus Cunctātor Casilīnum in, waarbij hij zich aan trouwbreuk schuldig maakte. Hij ging daarop naar Sicilië, nam Leontīni in, en veroorzaakte door zijn gestrengheid den afval van Syracuse. In 213 volgt nu het beroemde beleg van deze stad, die in 211 door hem stormenderhand werd veroverd, waarbij Archimēdes omkwam. De stad werd uitgeplunderd. In 210 was hij ten vierden male consul en streed hij tegen Hannibal in Italië, maar richtte niet veel uit. In 208 was hij nogmaals consul, doch viel in eene hinderlaag en sneuvelde. De Rom. noemden hem “het zwaard van den staat” wegens zijne onversaagde dapperheid.—De Marcelli waren de eenige plebejische tak der gens Claudia; zij worden onder de patroni van Sicilia gerekend.—31) M. Claudius Marcellus, zoon van no. 30, ontkwam zwaar gewond aan de hinderlaag, waarin zijn vader sneuvelde. In 196 versloeg hij als consul de Insubriërs, in 189 was hij censor, waarbij hij zich door eene groote mate van zachtmoedigheid

onderscheidde.—32) M. Claudius Marcellus, consul in 183.—33) M. Claudius Marcellus, kleinzoon van no. 30, een braaf en edel krijgsman, was consul in 166, 155 en 152, en behaalde lauweren in Gallia Cisalpīna, Liguria en Hispania.—34) M. Claudius Marcellus, ten wiens behoeve Cicero in 46 in den senaat zijne oratio pro Marcello hield, was een aanhanger van Pompeius, minder om diens persoon dan om het beginsel. Hij wilde Caesar niet om vergiffenis vragen, en eerst toen deze hem op aandrang van den senaat ongevraagd amnestie verleend had, maakte hij zich op, om naar Rome terug te keeren, doch onderweg werd hij te Athene omgebracht.—35) C.

Claudius Marcellus, broeder van no. 34, consul in 49, was een tegenstander van Caesar en volgde Pompeius, maar stierf spoedig.—36) C. Claudius Marcellus, neef van no. 34 en 35, consul in 50, bood aan Pompeius het opperbevel tegen Caesar aan, en week met hem uit, doch verzoende zich later met Caesar. Hij was gehuwd met Octavia, de zuster van Octaviānus.—37) M. Claudius Marcellus, zoon van no. 36, werd door Augustus tot zoon aangenomen en huwde diens dochter Julia. Hij was iemand van uitstekende begaafdheden, van wien men algemeen groote verwachtingen koesterde; doch hij stierf plotseling, in het jaar 23, 20 jaar oud te Baiae.

Dat hij door Livia zou zijn vergiftigd, is lasterpraat. Hij is het, die door Vergilius (Aen. VI 861–887) verheerlijkt wordt: “Tu Marcellus eris”.—38) Marcella, dochter van no. 36, was eerst gehuwd met M. Vipsanius Agrippa en na hare scheiding van dezen (21), met Julus Antonius, zoon van den drieman.—39) Q. Claudius Quadrigarius, rom. annalist, tijdgenoot van Sisenna (Cornelii no. 56), schreef eene kroniek, vermoedelijk van den gallischen brand tot aan Sulla’s dood.—40) Claudius Didymus, grammaticus in de 1ste eeuw n. C., schreef een werk, waarin hij de verwantschap van het Latijn en het Grieksch trachtte aan te toonen.

< >