Woordenboek der Grieksche en Romeinsche Oudheid

Z.C. de Boer, J.G. Schlimmer (1910)

Gepubliceerd op 18-06-2019

Censor

betekenis & definitie

Censor - . Vóór 445 werd de census te Rome door de consuls gehouden, waarbij dan het lot besliste, wie van beiden na afloop daarvan het plechtige reinigingsoffer of lustrum houden zou. Toen nu evenwel in 445 ten gevolge van het canuleïsche wetsontwerp (zie Canulēia (lex)) besloten werd, aan den drang der plebejers om aandeel in het consulaat tijdelijk te gemoet te komen door de verkiezing van tribuni militum consulari potestate, zonder onderscheid van stand promiscue e patribus et plebe, wierpen de patriciërs het bezwaar op, dat wellicht het lot een plebejer tot het houden van het lustrum zou aanwijzen, en wisten hierdoor de instelling van een nieuw patricisch ambt, dat der censoren, te verkrijgen. Waarschijnlijker is het dat de instelling der censuur noodzakelijk was geworden wegens de steeds vermeerderende ambtsbezigheden der consuls, die dit werk in één

jaar niet konden voltooien, en dus het lustrum condere aan hun opvolgers moesten overlaten. Misschien ook is de censuur eerst toen ingesteld, en dateert de klassenindeeling van Servius Tullius eerst van dezen tijd. De eerste censoren (443) waren L. Papirius Mugillānus en L. Sempronius Atratīnus.

Eerst in 351 komt C. Marcius Rutilus als de eerste plebejische censor voor. In 339 bepaalde de lex Publilia van den dictator Q. Publilius Philo, dat één der censoren uit de plebs moest worden gekozen, waarna in 131 voor de eerste maal twee plebejische censoren voorkomen, Q. Caecilius Metellus Macedonicus en Q.

Pompeius. Oorspronkelijk was de duur van het censorsambt vijf jaar; doch reeds in 434 werd het door de lex Aemilia van den dictator Mam. Aemilius Mamercīnus tot 1½ jaar beperkt, zoodat de staat dan 3½ jaar zonder censoren was. Waarschijnlijker is het echter dat deze wet den oorspronkelijk éénjarigen ambtstijd, wegens de vele werkzaamheden aan den census verbonden, tot anderhalf jaar verlengde. Meestal koos men tot deze waardigheid oud-consuls.

Onmiddellijk na de verkiezing, die plaats had in comitiis centuriatis, aanvaardden de censoren hun ambt, maar hadden voor het uitoefenen daarvan behalve de gewone rechten der potestas nog een bijzondere bevoegdheid noodig, de censoria potestas, die hun door een lex centuriata de censoria potestate werd verleend. Tot de werkzaamheden der censoren behoorde in de eerste plaats het houden van den census (z. a.) met het daaraan verbonden lustrum (z. a.), vervolgens het opmaken der senatorenlijst voor de eerstvolgende vijf jaar, waarbij zij degenen, die door hen onwaardig werden geacht, uit den senaat konden verwijderen. In de derde plaats behoorde er toe de verpachting van tollen en andere indirecte belastingen (vectigalia publica fruenda locare of vendere), de aanbesteding van openbare werken (opera locare), en de regeling der door elken burger te betalen belasting. Het meest gevreesd waren de censoren om hun toezicht op de zeden, regimen morum. Dikwijls trokken zij streng te velde tegen al wat naar weelde of overdaad zweemde.

Zij konden den burgers hun stemrecht ontnemen (zie aerarii), ridders van de ridderlijsten schrappen (zie equites). Zulk eene vernedering en openbare berisping heette nota of animadversio censoria en de daaruit voortvloeiende schande was ignominia. Sulla, die den senaat onafhankelijk van alle ander gezag wilde maken, hief de censuur op, doch toen kwam de schandelijke omkoopbaarheid van tal van senatoren zóó sterk aan het licht, dat men de censuur terug verlangde. In 70 werd zij hersteld, doch de tijden waren er niet meer naar, om het zedenmeesterschap uit te oefenen. De volkstribuun P.

Clodius Pulcher bewerkte in 58 door eene wet, dat de censoren niemand meer uit den senaat mochten stooten, die niet formeel door hen was aangeklaagd en door beiden schuldig bevonden was. Onder Augustus werden nog éénmaal censoren gekozen en vervolgens ging de censoria potestas op den princeps over.

< >