Gepubliceerd op 20-09-2017

Opvoeding in Rome

betekenis & definitie

Opvoeding in Rome - 1. De eerste eeuwen. De oudste beschaving werd gekenmerkt door de allesoverheersende macht van de pater familias. Deze kon het kind bij zijn geboorte verstoten. Toch wijst het feit dat het kind tot zijn 7e jaar onder de hoede van de moeder bleef, op een sterk matriarchale basis in het gezinsleven. De opvoeding daarna door de vader betekende slechts een zich ontwikkelende inleiding in de praktische noden van het dagelijkse leven van een hereboer, gebaseerd op de oude traditie, mos maiorum. De meisjes bleven onder de hoede van de moeder en leerden er allerlei huishoudelijke taken. Op 16-jarige leeftijd veranderde de levenswijze volledig: de jongen legde de toga praetexta, die hij tot dan toe droeg, af en werd bekleed met de toga virilis. Dus dan begon ook voor de jongen van de gegoede families de tirocinium fort in de regel gebeurde deze inwijding in het publieke leven bij een bevriend staatsman, waar de jonge man welsprekendheid, recht, politiek enz. leerde. Gewoonlijk duurde dit één jaar. Sedert de tweede helft van de 5e eeuw v.C. was b.v. de studie van de Twaalftafelenwet een basis van dit onderwijs. Over het onderwijs van het gewone volk zijn ons uiterst weinig inlichtingen overgeleverd.

2. Het schoolse onderwijs. Scholen werden in Rome geopend onder Griekse invloed. Het ging hier echter om het hellenistische systeem, waarin het sportieve element zeer sterk achteruit gegaan was door toename van het professionalisme, en dit ten voordele van het literaire element. Zij deden hun intrede in Rome sedert de 3e eeuw v.C. Het waren vooral Griekse slaven die thuis de kinderen van hun heer opvoedden, en vrijgelatenen stichtten particuliere scholen (zie Vrijlatingen). In de klassieke periode onderscheiden we drie graden:
a. lagere school (ludus litterarius), waar men naar school ging van 7 tot 12 jaar bij de ludi magister of litterator en er lezen, schrijven en rekenen leerde; deze gaf les in een pergola (open portaal), van zonsopgang tot in de namiddag, en de jeugd had vakantie van einde juli tot midden oktober; dit onderwijs was het enige dat de jonge Romeinen van de lagere standen volgden;
b. secundair onderwijs, bij de grammaticus van hun 12e tot 16e jaar; hier leerde de jongen grammatica, literatuur, Latijn, doch veel Grieks, dat overigens vóór Cicero en de dichters Vergilius en Horatius de hoofdrol speelde; de grammaticus verklaarde Homeros en de anderen, en in het Latijn Livius Andronicus, Terentius, totdat later Vergilius en anderen klassiek werden; in principe werd er vrijwel geen wiskunde, muziek of lichamelijke opvoeding gegeven; in enkele scholen leerde men ook de elementaire regels van de welsprekendheid;
c. de retoren- of filosofenschool had de functie van hoger onderwijs; bij voorkeur gebeurde dit in Griekenland, doch het kon ook in Rome gevolgd worden; naast deze schoolse opvoeding bleef ook de traditionele vorming verder leven en beide werden in elkaar verwerkt.
3. Quintilianus. Diens bijdrage tot de vorming van onze klassieke humaniora is zeer belangrijk geweest. Hij stond lange jaren in het onderwijs en was de eerste die, goed bezoldigd door keizer Vespasianus, een leerstoel kreeg als staatsfunctionaris ter opvoeding tot welsprekendheid. Heel zijn vorming stond in het teken van de redenaar. De leerkrachten werden echter zeer slecht betaald. Keizer Gratianus stelde in 370 n.C. een wettelijk tarief op voor de bezoldiging van de leraren. Sedert 425 n.C. was er een echte schoolwetgeving; zo was er toestemming nodig om een school te mogen openen. Toen werd ook in Byzantion de eerste staatsschool opgericht.

< >