Mithracisme, Mithras - Mithras was de Perzische godheid, medewerker van de Zonnegod, waarvan de eredienst vooral door de Romeinse legioenen in het Romeinse Rijk werd verspreid. Hij blijkt door de legionarii van C. Pompeius naar Rome te zijn meegebracht als de Invictus, de onoverwinnelijke, die o.m. deze onoverwinnelijkheid aan zijn volgelingen en vereerders meedeelde. De bloeitijd van zijn eredienst ligt evenwel in de Keizertijd, en meer bepaald in de periode van de 1 e tot de 3e eeuw n.C. Deze vreemde godheid is ten onrechte met de Sol Invictus Elagabal of de Deus Sol Invictus van Aurelianus vereenzelvigd. In tegenstelling met de Sol Invictus, zoals Mithras echter ook wel meer genoemd werd, is de Perzische god nooit opgenomen geweest als officieel behorend tot de Di publici populi Romani.
Zijn cultuurplaatsen, de Mithraea, waren spelaea (onderaardse spelonken), waarvan er vele teruggevonden zijn (om de eenvoudige reden dat het behoud ervan een zaak van de natuur was); daartegenover zijn de prachtige tempels van de Romeinse Zonnegod, Deus Sol Invictus, de meest officiële godheid sedert Aurelianus, verdwenen doordat het materiaal later werd verbruikt.
De eredienst van Mithras werd waargenomen door eigen priesters en vereerders, die in een college met zeven verschillende graden waren gegroepeerd.
De lichtgod Mithras werd in de Mithraea afgebeeld als een jongeling in Perzische klederdracht, die met een dolk een stier doodt, terwijl een schorpioen aan de teeldelen vreet, een slang het bloed oplikt en een hond naar de wonde springt. In bepaalde uitgewerkte beeldvoorstellingen zijn de raaf, de slang en de leeuw getuigen van het offer.
De spelaea zijn betrekkelijk klein, wat erop schijnt te wijzen dat het bijwonen van de heilige handelingen aan een elite was voorbehouden. Deze handelingen en offers stonden onder leiding van de opperpriester, de paterpatrum. In de 4e eeuw n.C. moest de cultus van Mithras wijken voor de nationale Zonnecultus van Deus Sol Invictus aan de ene kant en het jonge christendom aan de andere kant, vooral nadat de provincie Dacia voor het Rijk verloren gegaan was. Trouwens, de meeste spelaea zijn langs de grens, waar de meeste soldaten verbleven, teruggevonden.