Er zijn planten, waarvan de bouw en de levenswijze zijn aangepast aan het leven in bepaalde omstandigheden. Dat is bijvoorbeeld het geval met cacteeën en vetplanten, die zijn uitgerust voor een leven op plaatsen, waar het heel moeilijk is water te vinden.
Deze ‘woestijnplanten’ worden met een wetenschappelijke naam xerophyten’ genoemd. Deze naam is afgeleid van de Griekse woorden voor ‘droog’ en ‘plant’.Sommige xerophyten zijn zo gebouwd, dat ze elk druppeltje van het schaars aanwezige water kunnen vinden. Vele hebben een uitgebreid wortelnet, dat metersdiep kan doordringen in de bodem.
Andere xerophyten zijn er op ingericht het gevonden water ongewoon lang vast te houden. Sommige hebben zulke kleine blaadjes, dat het water nauwelijks kans krijgt te verdampen; andere hebben helemaal geen bladeren; weer andere dragen bladeren, die dicht begroeid zijn met haartjes of die bedekt zijn met een laagje was. Ook deze haartjes of waslagen helpen de verdamping van het water tegengaan.
De stengels van sommige xerophyten zijn zo groot, dat ze geschikt zijn als opslagplaats voor water. De stam van een boomcactus bijvoorbeeld bestaat voor het grootste gedeelte uit vocht. Andere xerophyten gebruiken hun dikke bladeren als vochtopslagplaats. De meeste xerophyten groeien in de woestijn of in droge, rotsachtige streken. Er worden echter ook xerophyten aangetroffen op plaatsen, waar ogenschijnlijk voldoende water aanwezig is. Dat water is dan echter altijd van een bijzonder soort. Het is zó zout of zó zuur, dat het door gewone planten niet of
nauwelijks opgenomen kan worden. Dat is bijvoorbeeld het geval met het water in sommige laagveengebieden (zuur) of zoutmoerassen. De meeste planten in zulke streken behoren tot de groep der xerophyten.