(Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek) Als een geleerde een onderzoek doet, kan hij twee doeleinden nastreven. Zijn werk kan er op gericht zijn de menselijke kennis te vergroten, zonder dat iemand er praktisch nut van heeft.
Dat is bijvoorbeeld het geval met een bioloog, die een onderzoek instelt naar de dikte van de schubben van het stekelbaarsje. Praktisch nut heeft dat onderzoek niet; het breidt alleen onze kennis uit. Zulk onderzoek noemen we ‘Zuiver Wetenschappelijk Onderzoek’, vaak afgekort tot Z.W.O.Een geleerde kan echter ook onderzoekingen verrichten met de bedoeling praktisch bruikbare resultaten te bereiken. Als een plantkundige bijvoorbeeld onderzoekt of dennehout geschikt is voor de vervaardiging van raamkozijnen, is het resultaat van zijn onderzoek van groot belang voor architekten en aannemers. Dit praktisch ingestelde wetenschappelijke onderzoek noemen we ‘Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek’, afgekort tot T.N.O.
Omdat Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek natuurlijk van grote betekenis is voor de maatschappij, is in 1932 in Nederland opgericht de Nederlandse Centrale Organisatie T.N.O. Deze centrale organisatie heeft een aantal zg. bijzondere organisaties onder zich, die elk op een ander terrein praktische wetenschappelijke onderzoekingen verrichten.
Onderdelen van die bijzondere organisaties zijn bijvoorbeeld het Bouwmaterialen-Instituut T.N.O.; het Brandveiligheids-Instituut T.N.O.; het Verfinstituut T.N.O. en het Nederlands Scheepsbouwkundig Proefstation. In al deze Nederlandse T.N.O.-organisaties werken honderden geleerden en technici aan de oplossing van allerlei praktische problemen. Een van de bekendste resultaten van het T.N.O.-onderzoek in de laatste jaren is bijvoorbeeld de ontwikkeling geweest van de veiligheidsgordel voor automobilisten.