algemene benaming voor alle met de middeleeuwse ridders samenhangende sociale, economische, culturele verschijnselen (→ leenwezen). Iemand kon ridder worden als beloning voor diensten bewezen jegens een heer of n.a.v. een veldslag of een andere belangrijke gebeurtenis.
Het ritueel daarbij was in Duitsland aanvankelijk de overreiking van de wapens, m.n. het aangorden van het zwaard (Schwertleite). In Frankrijk daarentegen werd men ridder geslagen, met de hand of met het plat van het zwaard (de ridderslag), wat vervolgens algemeen gebruikelijk werd. Van een eigenlijk ridderwezen kan men pas spreken sedert de 11e eeuw. Er groeide een afzonderlijke ethiek van het ridderwezen. De ridderidealen waren: trouw aan zijn heer, moed, bescherming van armen. weduwen en wezen, afzien van plundering, dienst aan de kerk en aan de christenheid - hiertoe hebben o.a. de kruistochten bijgedragen (en omgekeerd) - en dienst aan de Vereerde Dame. De ridderlijke en hoofse cultuur verbreidde zich sedert de 12e eeuw vanuit Frankrijk over de meeste landen van West-Europa en werd gekenmerkt door verfijnde (= hoofse) levensvormen.
In deze sfeer ontstond de vrouwendienst, waarin de hoofse liefde het ideële streven van de ridder was. M.n. het → toernooi, waarin de ridder van zijn krijgsmanstalenten blijk gaf, bevatte vele romantische elementen: de ridders droegen b.v. de sluier van de geliefde vrouw. Aparte vermelding verdienen tenslotte nog de geestelijke ridderorden (Orde van St. Jan van Jeruzalem. → Johannieter-Orde, → Duitse Orde, → Tempeliers), waarin het ridderideaal samenging met het monniksideaal. Heel het ridderwezen vindt zijn weerspiegeling in de middeleeuwse litteratuur.LITT F.Pietzner, Schwertleile und Ritterschlag (1934); A.Capellanus. The Art of Courtly Love (1941); A.J.Denomy, An Enquiry into the Origins of Courtly Love
(1944); F.L.Ganshof. Qu’esi-ce que la chevalerie (Revue générale belge 1947); J.Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen (7e dr. 1950); J.M.van Winter. Ridderschap; ideaal en werkelijkheid (1965); F.X.Newman. The meaning of courtly love (1968).