Ned. stad in de prov. Zeeland op Zuid-Beveland.
De naam Goes hangt mogelijk samen met een oud water, de Goezeelee. Ontstond in de 12e eeuw rond het slot Oostende en behoorde in de 13e eeuw aan de Van Borscles; kwam ca. 1300 in handen van de Hollandse graven en 1305 aan Jan van Beaumont. die Goes 1342 stadsrecht gaf: kreeg 1417 van Jacoba van Beieren (die er resideerde) het recht zich met muren en poorten te versterken; stond kerkelijk in de Middeleeuwen onder jurisdictie van de bisschop van Utrecht. Voornaamste bestaansmiddelen: zouthandel. meekrapbewerking, lakenfabricage en scheepvaart (op Engeland): had tevens belangrijke graanmarkten. Tijdens de Tachtigjarige Oorlog in 1572 vergeefs belegerd door de geuzen: ging 27.3.1577 naar de zijde van prins Willem van Oranje over; behoorde tijdens de Republiek tot de steden die in de Staten van Zeeland vertegenwoordigd waren. Kreeg 1651 een nieuwe haven wegens verzanding van de oude. De beweging tot verheffing van Willem IV begon in Veere en Goes, waar men 25.4.1747 hem tot algemeen erfstadhouder uitriep.Litt. G.Staderman, Goes, de historische stad van Z.-Beveland (Goese Vraagbaak. 1949): R.A.S.Piccard. Bijzonderheden uit de geschiedenis der stad Goes (1864: herdr. 1977).