(Aug. Wiih. von), dichter en oriëntalist, geb. 1767 te Hanover, 1818 prof. aan de universiteit Bonn en verheven tot den adelstand, gest.
Ie Bonn 12 Mei 1845. Zijne Sammlliche Werke (10 dln. 1845—46) bevatten o. a. zijne meesterlijke vertalingen van Shakespeare en Calderon en zijne Vorlesungen über dramatische Kunst und Literalur (3 dln. Heidelberg 1809—11; 2e drnk 1817), die in schier alle beschaafde talen overgezet zijn. De Oewires édites en francais van S. vormen 3 deelen (Leipzig 1846).(K. W. Friedr. von), een der broeders van den vorige, geb. 1772 te Hanover, hield in Jena (sedert 1800) philosoph. voorlezingen, ging lot Rome’s kerkleer over, en heeft zich sedert doen kennen als een bestrijder van staatkundige en godsdienstige vrijheid. Sedert 1808 te Weenen gevestigd, stierf hij 1829 te Dresden. Sammlliche Werke (14 dln. Weenen 1846).
(Joh. Elias), oom der beide vorigen, geb. 1718 te Meissen, gest. als professor aan de ndder-academie te Sórde 1749, beeft zich als dramatisch dichter doen kennen. Zijne werken (5 dln. Kopenhagen en Leipzig 1761—70) ziju in ’t licht gegeven door zijn jongsten broeder, nl.: S. (Joh. Heinrich), geb. te Meissen 1724, als historiograaf en professor te Kopenhagen gest. 1780, van wien men o a. heeft Gcschichte der danischen Könige aus dem oldenburg. Stamme (2 dln. Kopenh. en Leipz. 1777). ‘