(sir John), engclsch zeevaarder, geb. 1777 te Balsarroch'm ’t graafschap VVtgton, zoon van een scholsch predikant, sedert zijn 9e jaar (1786) in zeedienst, werd eerst 1801 tot luitenant bevorderd. In den oorlog tegen Frankrijk ontving hij 13 wonden, onderscheidde zicli vooral hij Bilboa (1806) en in de Oostzee (1812).
In 1818 nam hij deel aan den tocht van sir Ed. Parry naarde Baflinsbaai; ondernam 1829 op eigene kosten een nieuwen tocht derwaarts, die tot Öct. 1833 duurde, en waarvoor hij met eerbewijzen uit ai’e deelen van Europa overladen werd. Van 1838 tot 1844 was hij te Stokholm britsch consul-generaal; in 1850 (op 63-j. leeftijd) ondernam hij voor eigen rekening een tocht ter opsporing van J. Franklin, werd bij zijn terugkeer tot schout-bij-nacht bevorderd, en stierf 1856. Men heeft o. a. van hem de werken: Voyagcsof discovenj in search of a Norlh-Wcsl passage (Londen 1819); Narrat ive of a second voyage in search of a Northwest passage (Londen 1854; appendix 1836); een uitmuntend Trcalise on navigalion by steam-enginc (Londen 1828); en de beschrijving van zijnen laatsten tocht, getiteld Sir J. Franklin (Londen 1855).(sir James Clark), engelsch zeevaarder, neef van den vorige, geb. 1800 te Londen, trad 1812 in zeedienst, onder de hevelen van zijnen oom, met wien hij den eersten tocht van Sir Ed. Parry medemaaktc (1818); vervolgens maakte hij al de tochten van Parry mede tot 1827, daarop 1829—35 de ontdekkingsreis van zijnen oom, en werd na zijnen terugkeer tot kapitein bevorderd (1854). Van 1836 tol 58 liet de admiraliteit hem wetenschappelijke opnemingen doen langs de kusten van Groot-Brilannié en Ierland; in 1839 ondernam hij eenc ontdekkingsreis naar de noordpool, die 4 jaren dunide en rijk was aan velerlei opnemingen (bij gaf eene beschrijving daarvan in hellicht 1847). Zijne laatste ontdekkingsreis was die van 1848—49, ter opsporing van Franklin, op welken tocht de gcheele Baffinstiaai door hem opgenomen werd met de grootstdenkbare nauwkeurigheid.