Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 29-11-2021

Petsjertegen

betekenis & definitie

ook genaamd Pazinkita of Bedzjenak, een wild nomadenvolk van turkschen oorsprong; ze noemden zich zelven Kangli of Kangar. Uit Turkestan gekomen, drongen de P. voorwaarts tot tusschen den Jaik en de Wolga; en na zich daar eenigen tijd te hebben opgehouden, trokken ze in 884 de Wolga over, en overweldigden Khazarië; daarop voorttrekkende westwaarts, drongen ze, van de oevers van den Don, voort tot die van den Dnieper en den Donau (892).

Hun rijk bevatte de landstreken, die thans de namen dragen van Walachijë, Moldavië, (drie vierdegedeelten van) Zevenbergen, Bessarabië, Cherson, Jekaterinoslaw, Tauris, en (gedeeltelijk) de gouvernementen Podolië, Pultawa, Orel, enz. Het had de navolgende grenzen: Bulgarije en Servië ten Z., Hongarije en Polen ten W., het groothertogdom Kiew en de russische hertogdommen ten N., de Khazaren ten O. De P. waren dikwijls in oorlog, hetzij met de Russen, hetzij met de Hongaren, hetzij met de Grieken, vooral na den ondergang van het tweede koninkrijk Bulgarije in 1018; meer en meer door aanhoudende oorlogen verzwakt, verdwenen de P. langzamerhand ; bet laatst vindt men gewag van hen gemaakt in 1122: ze werden toen verslagen door keizer Johannes II Comnenns.

< >