halve broeder van Willem den Veroveraar, was veertien jaren oud, toen hij in 1049 benoemd werd tot bisschop van Bayeux. In 1066 rustte hij 100 vaartuigen uit, om zijnen broeder te helpen in diens veroveringstocht tegen Engeland.
Gedurende Willem’s afwezigheid bekleedde O. de waardigheid van rijksbestuurder der veroverde landen, regeerde als een waar despoot, en was de bewerker van al de verbeurdverklaringen, die door den Veroveraar werden verordend; en dat O. daarbij zich zelven niet vergat, blijkt uit de bijzonderheid, dat hij, behalve met het geheele graafschap Kent, beschonken was met 153 leenen. Dat zulk een machtig man, na van zijn 14e jaar af bisschop geweest te zijn, eindelijk gaarne 1'aus wilde worden, is waarlijk niet bevreemdend: doch om zich te verzekeren van de noodige stemmen, veroorloofde hij zich zulke verregaande knoeierijen en schelmerijen, dat Willem hem, in plaats van op den Stoel te Rome, in de gevangenis te Rouaan liet zetten. Eerst bij Willem's dood kwam hij weder op vrijé voeten, werd de ziel der raadslieden van Robert, hertog van Normandië, en intrigeerde om den schepter uit de handen te spelen van Willem den Roode; doch al zijne bezittingen in Engeland werden verbeurd verklaard. Daarop aanvaardde hij, met Robert, den Eersten kruistocht naar Palestina, en stierf onderweg (1096 te Palermo).