de voornaamste rivier van Middel-Afrika, ontspringt in het binnenland van Senegambië, in het landschap Male, en draagt in het boven-gedeelte van haren loop den naam Dhjoeliba (Djoliba). Van Rabra af, zijnde de havenplaats van het rijk Timboektoe, draagt deze rivier den naam van Koearra Rowara, Quorra), verbreedt zich aanmerkelijk bij de koopstad Rabba, en ontlast zich na eenen loop van 650 mijlen in den Allantischen Oceaan (Golf van Guinea).
In eene rechte lijn bedraagt de afstand lusschen den oorsprong en de uitwatering van den N. 250 mijlen. De eerste Europeaan, die in de laatste eeuw deze rivier gezien heeft, was Mungo Hark, die haar in 1796 bereikte bij Sego. Bij de groote belangrijkheid dezer rivier voor het handelsverkeer, heeft men haar sedert dien tijd tot voorwerp gemaakt van nauwkeurige nasporingen: o. a. de ontdekkingsreis 1811 met drie stoomschepen door kapitein Allan, op last van het britsche gouvernement, welke toeht 65,000 pond sterling (circa 8 tonnen gouds nederl.) gekost heeft. Vooral echter werd het middelste gedeelte van den loop dezer rivier nauwkeurig bekend door den reiziger Barth (1853—54), en sedert 1854 door Baikie ook de benedenloop en de zich daarin ontlastende rivier Tsjadda met de meeste zorg opgenomen. Vergelijk het art. DJOLIBA.