de jongste der twee dochters van Saul (I Sam. 14: 49), beminde David (I Sam. 18: 20— 28), die honderd voorhuiden van Philistijnsche mannen aan Saul bracht, ten bewijze, dat hij M. tot vrouw verdiende. Toen Saul hem naar het leven stond, werd hij (David) door M. gered (I Sam. 19: 11—17).
Vervolgens werd M. (I Sam. 25: 44) door haren vader tot vrouw gegeven aan Palti, in weerwil dat zij de verloofde was van David, dien zij bleef beminnen (H Sam. 3: 13, 14). Doch bij den intocht van de Ark uit haar venster ziende, werd zij David gewaar dansende en springende voor de ark, zoodat al de dienstmaagden der stad zijne naaktheid konden aanschouwen (II Sam. 6: 20), en toen verachtte zij hem (1 Ch¥on. 15: 29).