Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 29-11-2021

Medemblik

betekenis & definitie

lat. Medemalacha, stad in NoordHolland, aan de Middelzee (een gedeelte der Zuiderzee), 4 uren gaans benoorden Hoorn; 2700 inw.; werd met stadsrechten begiftigd 25 Maart 1288 door graaf Floris V, doch was reeds verscheidene eeuwen vroeger eene niet onaanzienlijke plaats, want 4 Juli 806 sloeg de bliksem op twee plaatsen te gelijk in M., waardoor aldaar 40 huizen afbrandden; naar men wil was M. gesticht in 334 door den frieschen koningszoon Diderik.

In 1334 leed M. veel door watersnood, zoo ook 1508, 1570, Nov. 1775, 4 Febr. 1825. In 1555 werd M. door eenen brand geteisterd, waardoor zelfs de kerk en het klooster in de asch gelegd werden. Veroverd werd M. 1296 door de West-Friezen, die nagenoeg de gansche stad platbrandden ; 1426 door de Kabeljauwschen, en 25 Juni 1517 door de Gelderschen, die het plunderden en afbrandden; in 1572 ging M. aan de Staten over; 17 Sept. 1799 namen de Engelschen bezit van M. namens den prins van Oranje, doch ontruimden de stad op de nadering der Bataven, die 11 Oct. stormenderhand, doch zonder slag of stoot, M. binnenrukten. Kerkelijke twisten hadden te M. plaats in 't laatst der 16e eeuw. Het voormalige Slot te M., een kasteel aau de Oosterpoort, was volgens het algemeen gevoelen gesticht omstr. 1287 door Floris V, graaf van Holland, om de West-Friezen te beteugelen, ofschoon sommigen willen, dat het reeds uil de 7e of 8e eeuw dagteekende, en de residentie was geweest der oude koningen van Friesland; het werd dan ook algemeen slot van Radboud genoemd, van welken koning het portret in een der kamers van dat slot hing.

< >