fransch Mairc du Palais, titel van een beambte der kroon, onder de eerste koninklijke dynastie. Oorspronkelijk was de M. belast met het inwendig bestuur van het paleis.
In 575 werd aan Gogon, M. van Austrasie, het bewind over het land opgedragen; in 614 wist Warnachaire, M. van Btirgundië, van Clotarius II te verkrijgen, dat het ambt van M. voortaan onafzetbaar zou zijn en dat de benoeming tot M. niet langer door den koning geschiedde, maar dal de M. door de groote vasallen wierd gekozen. Onder de opvolgers van Dagobert zien wij Erchinoald, Ebroin, den heiligen Leodegarius, Pepijn van Heristal, Karel Martel, die eik het hunne deden om de macht van den M. uit te breiden. In Austrasië waren sedert 687 geen koningeu meer, en het bewind was geheel in handen van den M„ die den titel voerde van hertog of prins der Franken. Eindelijk wilde Pepijn de Korte, als M. der drie koninkrijken, niet tevreden metterdaad de koninklijke macht uit te oefenen, ook den titel van koning voeren; hij onttroonde in 752 den zwakken Childerik III, en liet zich door paus Zacharias en de grooten des rijks als koning erkennen. Het ambt van M. was onder de tweede dynastie van weinig gewicht en werd onder Hugo Capet voor goed afgeschaft.