I, bijgenaamd Ladulos, koning van Zweden, geb. 1240, gest. 1290, was de tweede zoon van Birger, en beklom den troon ten nadeele van zijn oudsten broeder, dien hij tot levenslange gevangenschap veroordeelde (1275). Hij maakte wetten tegen de dieven, en verzekerde de eerbiediging van ieders eigendom zoo goed, dat men hem den bijnaam gaf van “Sleutel der graanschuren” (dit is de beteekenis van ladulos).
II, bijgenaamd Smek (de Bedrogene), koning van Zweden, zoon van hertog Erik, geb. 1316, volgde op 4-jarigen leeftijd (1319) Birger, den zoon van Ladulos, op, en was 1363 genoodzaakt zijne landen af te staan aan hertog Albert van Mecklenburg. Hij stierf in Noorwegen 1374.