oud adellijk geslacht uit Poitou, dat koningen aan Jeruzalem en aan Cyprus heeft geleverd, had tot hoofd Hugo I, bijgenaamd de Jager, die in de 10e eeuw leefde. Zijne afstammelingen in de rechte lijn, tot Hugo XIII (die kinderloos stierf 1303), voerden den titel van Heeren van Lusignan.
Zij bezaten langen tijd de graafschappen van la Marche en Angoulème.Guido van Lusignan, vierde zoon van Hugo VIII, bijgenaamd de Bruine, was hel hoofd der Lusignans van Over-Zee (d' Outremer), die over de koninkrijken Jeruzalem en Cyprus regeerden van 1186—1489. Zie verder. Na dat tijdstip verdwijnt de familie L. uit de geschiedenis. Men noemt evenwel nog een Etienne de Lusignan, geb. te Nicosia in 1537, gest. 1590, die bisschop was van Limisso, en van wien men o. a. heeft eene Hisloire des royaumes de Jérusalem, Chypre, etc. loopende tot 1572 (Parijs 1579) en een markies van Lusignan, afgevaardigde van den Gascogner adel bij de fransche Staten-Generaal in 1789, die 1792 emigreerde, 1800 in Frankrijk terugkwam, en 1813 in vergetelheid stierf. De meest bekende uit dit geslacht is de reeds hierboven vermelde L. (Guido van), laatste koning van Jeruzalem, eerst graaf van Jaffa en Ascalon, werd in 1186 op den troon geplaatst door zijn huwelijk met Sibylla, dochter van Amaury 1. In het volgende jaar werd hij, in den slag van Tiberias, overwonnen en gevangen genomen door Saladijn, die hem noodzaakte afstand te doen van zijnen titel van koning van Jeruzalem. Nauwlijks echter was hij op vrije voeten, of hij nam dien titel (die intusschen niets anders meer was dan een ijdele naam) terstond weder aan, en stond dien in 1192 af aan Richard, koning van Engeland, die hem het koninkrijk Cyprus daarvoor in de plaats gaf. Guido regeerde over dat eiland tot 1194, en zijne kroon ging op zijn afstammelingen over (zie CÏPBUS).