hertog van Otranto, geb. 29 Mei 1763 te Nantes, eerst leeraar aan het oratorium aldaar, vervolgens advocaat, omhelsde met warmte de omwenteling, werd 1792 afgevaardigd ter Conventie, was een der ijverigste partijgangers van Danton, werd Nov. 1793 met Collot d’Herbois naar Lyon gezonden om uitvoering te geven aan het decreet, waarbij de verdelging van die stad bevolen was ; talrijk waren de wreedheden, waaraan hij beschuldigd werd, zich in deze zending te hebben overgegeven. Toen de Conventie ontbonden was, werd F. beschermd door Barras; in 1799 werd hem de directie der politie in Parijs opgedragen, en hij bewees gewichtige diensten aan Bonaparte op den 18en Brumaire.
In 1802 werd aan F., die door Napoleon weinig vertrouwd werd, de ministeriëele portefeuille ontnomen ; doch 1804 werd hij wederom aangesteld, en hij bleef minister van politie tot 1810, toen hij (om welke reden weet men niet) in ongenade viel. Na den russischen veldtocht werd F. intusschen weder in de gelegenheid gesteld zijne diensten aan den keizer te bewijzen, daar Napoleon hem 1813 tot den moeilijken post benoemde van gouverneur-generaal over Illyrië. In de Honderd Dagen was F. weder minister van politie; en na de nederlaag bij Waterloo, werd bij aan het hoofd geplaatst van het voorloopig bewind, en was de man, die met de Geallieerden onderhandelde. Vervolgens werd hij door Lodewijk XVIII als gezant naar Dresden gezonden. Doch door het verbanningsdecreet van 12 Jan. 1816 tegen de zoogenaamde koningsmoordenaars getroffen, daar hij indertijd mede gestemd had voor het doodvonnis tegen Lodewijk XVI, moest F. de staatsdienst verlaten ; en voor levenslang uit Frankrijk gebannen, stierf hij 26 Dec. 1820 te Lintz. De Mémoires de Fouché (4 dln. Parijs 1828 —29) zijn echt. F. was, na den oostenrijkschen oorlog, door Napoleon I tot hertog van Otranto verheven. Bij zijnen dood ging zijn titel over op zijnen zoon, met wiens overlijden in Jan. 1863 echter die hertogelijke titel is uitgestorven.