een der zonen van Noach, waarschijnlijk dezelfde als Japet (Japetus) der Grieken. Volgens de mozaïsche overlevering (Gen. 10: 2; en I Chr. 1: 5) had J. zeven zonen, nl.: Gomer, Magog, Madai, Javan, Tubal, Mesech en Thiras, die met hun kroost het noordweslelijk gedeelte van Azië en tevens Europa bevolkten.
Gomer beschouwt men als stamvader der Cimbren, van Magog laat men de Scythen of Gelen afstammen, van Madai de Meden, van Javan de Ioniers of Grieken, van Tubal de Cappadociers, van Mesech de bevolking van Pontus, van Thiras de Thraciers. Volgens de arabische overlevering had J. elf zonen, waaronder een met name Turk, die genoemd wordt als stamvader der Turken. Al de zonen van J. en hunne afstammelingen worden bedoeld meldeunaam 7ap/ieDt?/e«;en de nieuwste taalgeleerden rangschikken onder den naam van Japhetische volken en talen al de volken en talen, die lot dusverre de indo-germaansche genoemd plachten te worden.