stad met 10 a 12,000 inw. en haven op de oostkust van het eiland Sumatra, is de hoofdplaats van het sultanaat of koningrijk I., dat ten N. aan Siak, ten Z. aan Djambi grenst. Ten tijde toen de O.
I. Compagnie zich op de westkust van Sumatra vestigde, behoorde 1. onder Atjin; later kwam het onder het gezag van Djohor; de maleische sultans van Djohor hadden echter aanhoudend te worstelen tegen de hen beoorlogende Atjineezen en Siakkers, totdat het sultanaat Djohor, krachtens het verdrag van 1824, onder den sultan van Lingga, en zoodoende middellijk onderNederland’sgezag kwam. Reeds spoedig begonnen zich nu Nederlanders in I. te vestigen, doch ze werden even spoedig door de inlanders verdreven. In het begin van 1838 echter, toen de sultan van Lingga beducht was voor eenen aigemeenen opstand zijner onderdanen tegen zijn gezag, stelde hij zich onder het protectoraat der nederlandsche vlag, en bij het tractaat van 27 Sept. 1838 werden al zijne landen, en dus ook I., bij Nederlandsch Indie ingelijfd. Het rijk I. wordt doorstroomd door de rivier I., die onder den naam van Ambilan (Ajer-Ambulan) of Ombilin ontspringt uit het meer Singkara in de Padangsche Bovenlanden, en reeds spoedig voor kleine schepen bevaarbaar wordt; zij neemt verscheidene rivieren in zich op, draagt den naam van Kwantan terwijl zij het rijk Kwantan doorstroomt, komt (na weder met de wateren van een paar rivieren versterkt te zijn) in het rijk I., waar zij omstreeks 40 mijlen van hare uitwatering den naam I. aanneemt; zij is over eene lengte van 40 uren gaans bevaarbaar voor de grootste zeeschepen, en ontlast zich met vier armen in de Indische Zee.
