d. i. genootschap, inzonderheid ook handelmaatschappij, en in die beteekenis verdient dit woord hier opzettelijke vermelding, daar zulke Compagnièn van den grootsten invloed zijn geweest op de lotgevallen der wereld, en wel bepaaldelijk de zoogenaamde Oostindischc Compagnièn, van welke voor ons wel de meest gewigtige is:
De hollandsch-oostindische C„ opgerigt door Cornelis Houtman, constitueerde zich 20 Maart 1G02, en werkte met zulk een gunstig- gevolg, dat zij op de oost-indische eilanden al spoedig meer gezag bekwam, dan de Portugezen, Spanjaarden en Engelschen er konden doen gelden. Het middelpunt van de magt der C. werd de 1619 door haar op Java gestichte stad Batavia. Tot 1697 bleef de C. onbezwaard met schulden, doch de toestand van hare financiën geraakte allengs derwijze in de war, dat de staten van Holland het noodig achtten 1791 eene commissie te benoemen, ten einde dien toestand te onderzoeken. Eer deze commissie evenwel hare laak volbragt had, werd de C. 15 Sept. 1795 door de nieuw-gestichte Bataafsche republiek opgeheven; al hare bezittingen werden daarbij lot nationaal eigendom, en al hare schulden tot nationale schuld verklaard. In 1824 werd eene nieuwe C. opgerigt, onder den naam van Nederlandsche Handelmaatschappij.
Had ons vaderland aan de O. I. Compagnie de verovering te danken van al onze overzeesche bezittingen en den voorbeeldeloozen bloei van onzen zeehandel, nog magtiger was
2) De engelsch-ooslindische C., erkend bij acte van 31 Dec. 1600, op nieuw geconstitueerd 1708, en eene vernieuwing van hare statuten erlangende eerst bij de ordonnantie van 1773 en later (1784) bij de bill van Pitt. Ofschoon de C. als zoodanig het handelsmonopolie verloren en veelvuldige beperkingen ondergaan had, zocht zij, bij het eindigen van den gemeenlijk voor 20 jaren aan haar verleenden vrijbrief, telkens (1794, 1813, 1833) eene vernieuwing daarvan te verkrijgen. Reeds bij den vrijbrief van 1833 verloor zij alle bijzondere reglen en voorregten als handelsligchaam, en bleef nog slechts een staatkundig ligchaam, dat het bewind in handen had over geheel engelsch Indié. Op den zelfden voet verkreeg zij ook 1854 weder de verlenging van haar patent, totdat zij geheel ophield te beslaan 1 Nov. 1858, toen de souvereiniteit over Indiê aan de kroon overging.
Nog verdienen melding:
3) de fransch-oostindische C., die in Aug. 1664 opgerigt werd (zie n° 7), doch als staats-instelling weinig invloed verwierf; bij hare ontbinding 13 Aug. 1769 gingen hare bezittingen (waaronder Pondichèry) aan de Kroon over.
4) de deensch-oostindische C. werd 1618 opgerigt, doch ging reeds 1634 te niet. Wel constitueerde zij zich 1670 op nieuw, doch reeds in 1729 zag zij zich genoodzaakt al hare regten en bezittingen (Trauquebar) af te staan aan het rijk.
5) de zaeedsch-oostindische C., in 1741 opgerigt te Golhenburg, op nieuw georganiseerd 1806, heeft zich met goed gevolg steeds uitsluitend op den handel toegelegd, zonder ook als staatkundig ligchaam naar magt en aanzien te streven.
Nu rest ons nog een paar andere C. te vermelden, die haren werkkring niet in Oost-lndiê hebben gezocht, maar in de Nieuwe Wereld, nl.
6) de hollandsch-weslindische C., opgerigt in 1597 te Amsterdam, later vereenigd met eene dergelijke C. te Enkhuizen, doch eerst wettig geconstitueerd 3 Junij 1621, na het hervatten van onzen oorlog tegen Spanje, terwijl deze C. eerst twee jaren later eene gehcele vloot in zee bragt. In den herfst van 1623 stevende eene vloot van 23 groote schepen en 3jachten naar Brazilië, welke rijke kustgeheel werd veroverd, doch slechts een korten lijd onder het gezag der Nederlanden bleef. DewestindischeC.mogt zich niet in bloei verheugen,en ging,na een kwijnend bestaan van anderhalve eeuw, in 1791 te niet.
7) de fransch-westindische C. (Compagnie d’Occident) of de zoogenaamde Mississippi-Maatschappij, op aandeelen opgerigt 1717 voor den handel op het onder Lodewijk XIV ontdekte en hem ter eerc naar hem genoemde Louisiana; in 1719 werd deze C., alsook die voor China en de landen van den Senegal, met de fransch-oostind. C. vereenigd (zien'’3).