Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 29-11-2021

Hur

betekenis & definitie

1) een der voornaamste Israëlieten ten tijde van Mozes; Exod. 17: 10, 12; 24:14.

2) grootvader vau Bezaleêi; Exod. 31: 2; 35: 30; 38: 22; 1 Chron. 2: 19, 20, 50; 4: 1,4; II Chrou. 1: 5.
3) koning der Midianieten; Num. 31: 8; Jozua 13: 21.
4) vader van een der bestelmeesters van Salomon; I Kon. 4:8.
5) vader van een der opbouwers van den muur van Jeruzalem; Neh. 3: 9.

< >