Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 29-11-2021

Hasselt

betekenis & definitie

1) lat. Hasseletum, stadje in Overijsel, aan het Zwartewater, derdhalf uur gaans benoordoosten Kampen, 5 kwartier bezuiden Zwartsluis; 2400 inw.; 1252 met stedelijke privilegiën begiftigd, werd H. reeds spoedig eene Hanze-stad; reeds in 1481 had H. eene drukkerij; het was eene volkrijke stad, en werd in eene sterke vesting herschapen door den beroemden Coehoorn; 1527 zonder slag of stoot ingenomen door Karel, hertog van Gelder; 1528 door Maarten Schenk voor keizer Karel V heroverd, na eenen bloedigen tegenstand; 1532 een oogenblik in het bezit der Staatschen; lOOct.1582 bij verrassing door de Staatschen bemachtigd; 7 Oct. 1583 mislukte aanslag der Spanjaarden om H. te heroveren; 27 Mei 1657, in de overijselsche tweespalt, werd H. belegerd door de Zwollenaars; 1672 ingenomen door de Munsterschen, die er tol 1674 meester bleven; 1825 leed H. van overstrooming; het is de geboorteplaats (begin 16c eeuw) van den geleerden kloostergeestelijke Caspar Ammon, schrijver van eene Hebreeuwsche spraakkunst, van welke Luther zich bediend heeft om Hebreeuwsch te leeren.

2) stad in Belgie, hoofdpl. van belgisch Limburg, aan de Demer, 6 a 7 uren gaans benoordw. Maastricht, ruim 4 uren gaans benoordw. Tongeren; 10,000 inw.; overwinning der Noord-Nederlanders op de Belgen in den Tiendaagschen veldtocht.
3) dorp in Gelderland; zie HEESSEIT.
4) een der Loffoden-eilanden (Noorwegen-).