Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 21-10-2021

Fenians

betekenis & definitie

of Feniërs, werden oudtijds in Ierland de troepen der landweer of staande armee genoemd, uitsluitend bestemd om de kusten te verdedigen tegen vreemde invallen. Elk der vier provinciën van Ierland (zegt Morley in zijne Writers before Chorley) had hare eigene landweer; die van Leinstcr, waartoe Fionn en zijne familie behoorden, werd de Clanna Baoisgne genoemd.

Die landweer ontving soldij van den Honing, werd des winters ingekwartierd bij de bevolking, maar leefde des zomers van de jacht. De vereischten, waaraan men voldoen moest om in het korps der F. te worden aangenomen, waren de volgende: leder soldaat moest zweren, dat hij, zonder te zien naar bezit van geld of goed, ‘eene vrouw' zou nemen louter om hare deugd, wellevendheid en minzaamheid; dat hij zich nimmer aan eene vrouw zou vergrijpen; dat hij, zooveel in zijn vermogen stond, de behoeftigen zou ondersteunen ; en dat hij ten allen tijde zou durven vechten geheel alleen tegen negen man van onverschillig welke andere natie. Niemand werd in het korps der F. aangenomen of zijne ouders en alle verdere bloedverwanten moesten zich verbinden, nimmer zijnen dood te zullen wreken op dengene, door wiens hand hij mocht komen te vallen, maar de wraak deswege te zullen overlatcn aan zijne wapenbroeders. Buitendien moest de jongeling wel bedreven zijn in de twaalf poëtische boeken, en zelf verzen kunnen maken. En in de kunst van verdediging moest hij de vereischte bekwaamheid bezitten; om daarvan de proef af te leggen, werd hij geplaatst op een veld met duinhelm, dat hem tot aan de knieën reikte, niet anders gewapend dan met een schild en een hazelnotenstok ter lengte van een mans-arm. Negen geoefende F., op negen ploegvoren afstands van hem geplaatst, wierpen dan alle negen te gelijk hunne werpspiesen op hem af; bleef hij daarbij ongedeerd, dan werd hij aangenomen; werd hij gekwetst, dan werd hij met eene bestraffende vermaning afgewezen. Hij moest ook hard kunnen loopen, en zich behoorlijk weten te verdedigen, als het op vechten aankwam; om zijne vlugheid op de proef te stellen, moest hij een bosch doorloopen, terwijl al de F., op wie hij bij het begin van den wedloop slechts één boom afstands voorhad, hem vervolgden; wierd hij in hei bosch ingehaald of gekwetst, dan werd hij afgewezen, als niet vlug genoeg om in het wakkere korps der F. te dienen. Hij moest ook spierkracht in zijnen arm hebben, om zijn wapen met de noodige zekerheid te voeren. .Ook moest bij den zooeven bedoelden wedloop in het bosch, zijn haar vastgebondeu blijven zitten; ging het los, dan werd hij eveneens afgewezen." Zijn tred moest zoo licht en vlug wezen, dat hij op een vermolmden stok kon trappen zonder die te breken ; hij moest over een slagboom ter hoogte van zijn voorhoofd kunnen springen, en bukkend onder een slagboom door kunnen loopen, die niet hooger kwam dan zijne knieën. Zonder te bukken of de snelheid van zijnen loop te verminderen, moest hij eenen doorn uit zijn voet kunnen halen. En eindelijk moest hij eenen eed van getrouwheid zweren. Zoo lang aan deze vereischten bij de aanneming streng werd vastgehouden, zegt Geoffry Keating in zijne History of Erin (1630), was de landweer van Ierland eene onoverwinnelijke troepenmacht voor de verdediging des kinds, en een schrik voor oproerlingen binnen- en vijanden van buitenslands. Goll M’Morna had Fionn’s vader, Cumhaill, in een gevecht gedood, en was Fionn’s geslagen vijand in diens jongen tijd; later echter sloten zij vrede samen, en als hoofdman der Connaught Fenians streed Goll M’Morua vervolgens onder de bevelen van Fionn. De Clanna Baoisgne, die zich den eersten rang aanmatigde boven de overige clans, haalde zich daardoor echter veel vijandschap op den hals; en toen Fionn met zijn clan eindelijk zelfs den troon durfde braveeren, werd hij aangetast door al de strijdkrachten van Erin, uitgenomen die van den koning van Munster, die hem als bondgenoot terzijde stond, en wiens leger geheel vernietigd werd in den slag van Gabbra, waarin Oisin’s zoon Oscar en koning Cairbré beiden het leven lieten, gedood door elkanders hand. Fionn, die afwezig was toen de slag begon, kwam slechts juist in tijds om zijnen kleinzoon de oogen te sluiten, en na deze nederlaag had de vrede geen genot, de oorlog geen triomf meer voor hem. Eindelijk stierf Fionn, zegt men, doorboord door de lans van een moordenaar. Het is een feit, dat de F. niet uitsluitend bestonden in Erin alleen. In het oude dichtstuk op den veldslag van Gabbra lezen wij van de bende der Fions van Alban (Alban was de oude naam van Schotland benoorden den Firth of Forth en Clyde) en van den koning van Breatan (Breatan was het zuiderdeel van Schotland, met Dnnbreaton - het tegenwoordige Dunbarton - tot hoofdplaats), behoorende tot de Orde der Fcinne van Alban; alsook dat de Fians van Lochlan zeer machtig waren. Lochlan nu was de oude naam van Duitschland benoorden den Rijn; maar toen de noonveegschc en deensche zeeschuimers zich in de negende eeuw gevreesd begonnen te maken, werden zij Lochlanaels genoemd, en onder den naam van Lochlan begon men toen Noorwegen en Denemarken te verstaan. Uit een en ander heeft men de gevolgtrekking afgeleid, dat de F. geenszins eene gaëlische landweer, maar integendeel een afzonderlijken celtischen volksstam waren, verwant aan de twee eenige stammen, die vermeld worden als in de oudste tijden uit Lochlan gekomen, namelijk de Tuatha-dé-Denann en de Cruithne; naar die meening zouden de F. een der celtische stammen geweest zijn, welke de voorioopers waren der germaansche volkeren, die later het noorder kustland van Germania bevolkten en Scandinavië. De naam F. beteekende intusschen bij uitnemendheid »Ridders van het oude Ierland”; hunne heldendaden leven tot op den huidigen dag voort in de legenden en volksliederen der celtisch-ersische en gaëlische districten zoowel van Ierland als van het schotse hoogland; en de namen hunner uitstekendste helden zijn daar saamgeweven met locale herinneringen; Fingal, Cuchullin, Cruachan waren allen aanvoerders der F., en de Fingals-grot op Staffa, de Cuchullin-heuvel op Skye, en de ontelbare rotsen en kapen der beide kusten, welke deze en meer andere namen van beroemde F. vereeuwigen, zijn voor de eenvoudige bevolking, die uit boeren en visschers bestaat, een rijken schat van hoogdichterlijke herinneringen, uit dien halffabelachtigen tijd der oudheid. Nog dieper zijn in het hart des volks de liederen en legenden geworteld van Ossian, dien Homerus der Fenians; en nog ten huidigen dage zou men bezwaarlijk zelfs een vluchtig bezoek aan de Hebrieden of aan Ierland kunnen brengen, zonder schier bij eiken voetstap herinneringen aan te treffen van Ossian, Oscar Fingal en de oude F.

Niets gemeens met die oude F. hebben intusschen de nieuwe F., uit de tweede helft der 19e eeuw. Ierland, dat wil zeggen het roomsch-kalholieke Ierland, heeft zich sedert de dagen van Cromwell herhaalde malen laten verleiden om in openbaren opstand te komen legen het gevestigde gezag (voor het nadere dienaangaande, zie IERLAND); geen wonder dan ook, dat in het algemeen revolutie-jaar 1848 de vaan des opstands door de Ieren werd opgestoken, al weder met denzelfden ongelukkigen uitslag van vroeger. Op dezen mislukten opstand volgde eene groote landverhuizing, waardoor liet gouvernement van zijne woeligste en gevaarlijkste bestrijders verlost werd ; geheele landstreken in het westen en zuidwesten van Ierland werden door de emigratie ontvolkt, en niet dan zeer langzaam en van lieverlede werden die verlatene streken in bezit genomen door de anglosaksische beschaving. Er is in de nieuwe geschiedenis geen tweede voorbeeld van zulk eene algeheele verandering in den inwendigen toestand van een land, zulk een totalen ommekeer van omstandigheden en verplaatsing van nationaliteiten, dat men er geen geloof aan zou kunnen schenken, indien niet de onweersprekelijke cijfers der statistiek er het bewijs voor leverden. In het jaar 1841 bedroeg de bevolking van Ierland 8,175,124 zielen; door den hongersnood van 1847 en de emigratie van 1848 tot 1851 werd dat cijfer ingekrompen tot 6,552,358; en doordien de landverhuizing uit Ierland steeds bleef voortduren, gaf de laatste volkstelling (in 1861) niet, gelijk overal elders, eene toename der bevolking, maar eene vermindering tot op 5,764,543 zielen. Met het oog op de verhouding tusschen geboorten en sterfgevallen, die ook bij landverhuizers den gewonen gang gaan, kan men dus veilig aannemen, dat ruim drie millioen Ieren aan Ierland zijn onttrokken in een 20-tal jaren. Van dat getal zijn er 3 à 400,000 gevestigd op de naburige kusten en eilanden van Schotland, ongeveer eenzellde getal in de geringste wijken van Londen en andere groote steden van Engeland; maar de overgroote meerderheid, ruim 2 millioen zielen, hebben wij te zoeken in de nieuwe wereld, Australië, Texas, Californië, en het dichtst opeengepakt vinden wij de iersche emigranten in Noord-Amerika. Daar hebben zij eene zoogenaamde ,,Broederschap van St.-Patrick” opgericht, welke zich meer algemeen den naam van »Broederschap der Fenians” heeft toegeëigend; en door deze broederschap werd sinds lang van eene ,,bevrijding van Ierland” gedroomd. Tallooze zendelingen van die broederschap kwamen uit Amerika naar Ierland over, ruim voorzien van geld, om met aanwending daarvan des te heter de zaden van oproerigheid te kunnen uitstrooien onder de ongelukkige bevolking. Van het noorden, noordwesten en oosten is hier geen sprake; die gedeelten van Ierland toch zijn door engelsche nijverheid, engelsch kapitaal en engelsche belangen reeds even engelsch geworden als Engeland zelf; en wat het zuiden, zuidwesten (en westen, die vroeger steeds gevaarlijke deelen, van Ierland betreft, heeft het britsche gouvernement, sedert de ongeluksjaren 1847 en 1848, den zekersten weg bewandeld om die provinciën voor goed aan Engeland gehecht te maken, namelijk, door zedelijke en verstandelijke opbeuring en vermeerdering van stoffelijke welvaart. Het beste bewijs, dat Ierland in welvaart, en bij gevolg in tevredenheid, toegenomen is, blijkt nit deze in ronde cijfers aan de statistiek ontleende gegevens: in 1850 waren de gevangenissen in Ierland bevolkt met elfduizend, in 1860 slechts met derdhalfduizend gevangenen. En om eens ééne stad te noemen, Belfast, thans eene voorname zee- en koopstad, met verre over de 100,000 inw., telde er in 1850 nauwlijks 8000. Hadden de onrustzaaiers, die uit Amerika óverkwamen om Ierland in opstand te brengen, op de beteekenis van zulke welsprekende cijfers gelet, zij zouden begrepen hebben, dat de overgroote meerderheid in Ierland tegenwoordig niet anders verlangt, dan de zegeningen van eene goede regeering nl. rust en welvaart, te blijven genieten. Zoo lang het britsche bewind volgens milde en wijze beginselen blijft regeeren, moet iedere poging om Ierland in opstand te brengen mislukken. Ierland zal en kan dan geen revolutie tegen Engeland maken ; want dal gedeelte van Ierland, dat zulks zou kunnen, wil niet; en (misnoegden zijn er altijd en overal) dal gedeelte, dat nog wel zou willen, kan niet. De uit Amerika overgekomene raddraaiers der zoogenaamde F. hadden zich onder de misnoegden in Ierland, en vooral (door het uitdeelen van drinkgeld als anderszins) onder de troepen eenen grooten aanhang weten te verschaffen, toen 1865 hun drijven en hun doel, Ierland onafhankelijk te maken van de britsche kroon, aan het openbaar gezag werkelijk eenige ongerustheid begon in te boezemen. En terwijl de roomsch-katholieke geestelijkheid zich ditmaal openlijk en met nadruk tegen het streven der F. verklaarde, en de geloovigen vermaande aan geenerlei samenzweringen van dien aard deel te nemen, hadden in Dublin en elders een tijdlang aanhoudend inhechtenisnemingen plaats, en had de openbare macht al spoedig de voornaamste draden der samenzwering in handen, en verscheidene hoofdpersonen (zoogenaamde head-centres), die bestemd waren om hij de voorbereiding en uitvoering van den opstand eene belangrijke rol te spelen. De voornaamste dier hoofdpersonen, zekere Stephens, wist op onverklaarbare wijze (natuurlijk door de ontrouw der gevangenis-beambten) in November 1865 uit den kerker te Dublin te ontsnappen; en in weerwil van alle nasporingen en aanhoudend voortdurende nieuwe inhechtenisnemingen is het tot op dit oogenblik (einde Maart 1866) niet mogen gelukken hem weder in handen te krijgen. Nog voortdurend hebben hier en daar in Ierland inhechtenisnemingen en veroordeelingen wegens Fenianismus plaats; doch het doel der F., om Ierland onafhankelijk van de britsche kroon te maken, schijnt geheel mislukt.

< >