of Estland, fransch Esthonie, russisch Estliandiia, in de taal der Esthen zelven Wiroma, d. i. Grensland, een der drie Oostzeeprovincién, een gouvernement van europ.
Rusland, beslaat (met inbegrip van het aandeel aan het Peipusmeer, benevens de eilanden Dagöe, Worms en Nunk) ruim 376 vierk. mijlen, is grootendeels vlakland, rijk aan moerassen, zandvlakten, bosschen, meren en kleine stroomende wateren, en bevolkt met 304,000 zielen, die onderscheiden worden in Esthen en Esthlanders; onder laatstgenoemden naam is alleen de adel en de bevolking der steden te verstaan, terwijl de Esthen, die uitsluitend de bevolking van het platteland uitmaken, de oorspronkelijke bewoners des lands zijn, tot de familie der Finnen behooren en eene eigene taal spreken, de Esthnische taal, waarvan door Hupel eene spraakkunst met woordenboek is geleverd (2e druk Mitau 1818) en door Ahrens eene spraakkunst (Reval 1853). Het gouvernement E., ten N. door de golf van Finland, ten W. door de Oostzee, ten Z. door de golf en het gouvernement van Lijtland en ten O. door het gouvernement Petersburg begrensd, is ingedeeld in vier arrondissementen (Reval, Wesenberg, Weissenstein en Hapsal, met de eveneens genoemde hoofdplaatsen). De havenplaatsen van E. zijn: Reval (dat tevens hoofdpl. van geheel E. is), Hapsal en Kunda. De heerschende Kerk is de Evangelisch-luthersche; doch ook de Grieksch-katholieke begint in E. meer en meer veld te winnen. De naam van E. is herkomstig van de AEstyi, een sarmatisch volk, van finschen oorsprong, dat oudtijds het land bewoond heeft. Eerst in het laatste gedeelte der 12e eeuw begint E. vermeld te worden in de geschiedenis van Europa, toen de Ridders der Duitsche Orde en de Zwaardbroeders zich meester van E. maakten, en het deelden met de bisschoppen van Ungannie en Riga. In 1218 kwam E. in opstand, en riep 1219 de hulp in van den deenschen koning Waldemar III, die een gedeelte van E. aan de Duitsche Ridders ontweldigde; maar bij het verdrag van Marienburg (1347) verkocht Waldemar III al het grondgebied, dat hij in E. bezat, aan de met de Duitsche ridders verbondene lijtlandsche Zwaardbroeders, waarna E. tot 1559 in al de lotgevallen van Lijfland deelde. Toen door Rusland aangevallen, gaf E. zich 1561 aan Zweden, en koning Erik XIV nam het in bezit;. door de opvolgende traktaten, en inzonderheid dat van Oliva (1660), bleef Zweden in het bezit van E. gehandhaafd tot 1710, in welk jaar E. veroverd werd door Peter den Groote, en bij den vrede van Nystadt (1721) werd E. voor goed aan Rusland toegewezen. De Esthen (esthlandsche boeren) waren lijfeigenen tot in 1816, toen ze door keizer Alexander van het lijfeigenschap ontslagen werden.