noemt men, in onderscheiding van de nauw daarmede verwant zijnde Noordsche of ScandinavischeMythologie, de godenleer en godsdienst derin de vroegste tijden inDuitschland wonende heidensche germaansche volksstammen. Bovenaan in hunne godsdienstige begrippen stond eene Cosmogonie, die over het geheel met de noordsche overeenstemde; daarnevens hadden zij eene anthropogonische mythe, volgens welke Mannus (de zoon van god Tuisto of Tuisco) drie zonen had, die de stamvaders werden der Ingaevonen, Herminonen en Iscsevonen.
Onder de vereerd wordende godheden bekleedt Wuotan of Wodan (de opperste god) met zijne vrouw Freia (de godin van het huiselijk en huwelijksleven) de allereerste plaats; Ziu was de god van den oorlog; Fro, de god van landbouw en zaad-ontkieming, had Frouwa tot vrouw; Thonar of Donar (dezelfde als de noordsche Thor) was de god van donder en bliksem. Slechts door enkele volksstammen vereerd, werden de volgende godheden: Nerthus of Hertha, de godin der vruchtbaarheid en der jacht; de Alces, een broederpaar, waarin men Paltar of Phol met eenen broeder meent te herkennen ; de Eostra of Ostara bij de Saksen; de Isa bij de Sueven; enz. Godheden van minderen rang waren de Nomen (ongeveer zooveel als de grieksche Pareen) en de Walkyriën (Walkurién) of oorlogsmaagden. Tusschen góden en menschen stonden nog, overal hunnen invloed doende gelden, de Reuzen en hun tegenbeeld de Dwergen en Elven, alsook de Aardmannetjes en Huisgeesten (Kobolden), de Watergeesten (Nixen en Zwanenmaagden), enz. Als algemeene godin des doods regeerde Helja of Hella, wier naam langzamerhand ook overging op het rijk waar zij zetelde, en dat de verblijfplaats der afgestorvenen werd. Voor zoover men met de eigenlijke godsdienst, dat is met hunne openbare plechtigheden en gebruiken, bekend is geworden, vereerden de oude Duitschers hunne góden met gebeden, gezangen, feestelijke optochten of processiën en offeranden; wat laatslgen. betreft, offerden zij vruchten en ook sommige dieren; bij buitengewoon plechtige gelegenheden werden er (indien men ten minste Tacitus gelooven mag) ook menschen geofferd. De feesten stonden meerendeels in verband met de wisseling der jaargetijden. Tempels en godenbeelden waren in het begin der christelijke jaartelling nog nergens (of althans nog slechts in de geboorte) aanwezig; de voornaamste plaatsen, waar men de góden diende, waren de heilige bosschen; eerst in lateren tijd vindt men gewag gemaakt van tempels en gesnedene beelden van góden. De priesters vormden geen afzonderlijke en bevoorrechte klasse; inden familiekring, in het huisgezin, volbracht ieder huisvader al de plichten, welke de godsdienst hem.voorschreef. Den wil der góden trachtte men te weten te komen uit de vlucht der vogelen, uit de ontmoeting van verschillende dieren, uit het hinneken van heilige schimmelpaarden, uit voorspellingen door middel van loting, door middel van runenschrift, enz. Duitsche órde. Zie DUITSCHE RIDDEKS.