d. i. volkomene gemeenschap van goederen, is het doel van hen, die eene algeheele omverwerping van de bestaande maatschappelijke orde van zaken willen, omdat zij daarbij weinig of niets te verliezen, en integendeel slechts te winnen zouden hebben. Zij, die genoeg bezitten of genoeg verdienen om met hun gezin behoorlijk te kunnen leven, kunnen het C. niet willen noch aanprijzen: doen ze dat, dan zijn ze óf verblind door eene ijdele herschenschim óf bezield met geheime oogmerken, die zij zoeken te bereiken door de hartstogten van het gepeupel te streden.
Wanneer allen, die iets bezitten of verdienen, dat iets (om het even hoeveel of hoe weinig) bijeen bragten, om vervolgens het dus bijeengebragte gelijkelijk te deelen met hen, die niets bezitten en niets verdienen, zou daarvan ja een oogenbiik het gevolg zijn, dat allen iets hadden ; maar zoodra er iets van dat iets verleerd wierd zou het evenwigt weer verbroken zijn, de een zou dadelijk weder meer bezitten dan de andere, en bij slot van rekening zouden de luijaards voortdurend leven ten koste van de inspanning der nijveren — zoodoende zou de prikkel om zoo veel mogelijk te verdienen van zelfs verstompen, alle werkijver en ondernemingsgeest zou van zelfs te niet gaan, en het C. zou van zelfs uitloopen op eene algemeene ellende. Het C., als stelsel, trad het eerst te voorschijn in de fransche omwenteling. Babeuf en zijne aanhangers, waaronder inzonderheid ook Buonarotti, verlangden de toepassing van het »alles gelijkelijk voor allen”; maar hun verderfelijk streven werd verijdeld door de inhechtenisneming van de raddraaijers 10 Mei 1796, en 1797 eindigden Babeuf en Darthé hun leven onder de valbijl der guillotine als martelaars voor het C.: want het Communismus heeft even goed zijne martelaars als het Christendom. Onder het keizerrijk en de herstelde Bourbons-regering traden de communistische leeringen op den achtergrond, terwijl St.-Simon en Fourier het zelfde doelwit in meer gematigden vorm nastreefden, na de Julij-omwenteling meer onverholen voor hunne bedoelingen uitkwamen, doch niet opgewassen waren legen de kracht der bestaande maatschappelijke toestanden. Onder de republikeinen, die oppositie voerden tegen de Julij-monarchie, vormde zich eene fractie, die den staatkundigen strijd slechts als een middel wilde bezigen om het C. te doen zegevieren. Daartoe behoorde niet zoo zeer het socialistische streven van Lamennais, Louis Blanc, den spitsvondigen Proudhon en den minder gekuischten Cabet, als wel de oproerige woelingen van Borbès en Blanqui, die dan ook in de Februarijomwenteling eene groote rol speelden. Nogmaals in hunne verwachtingen bedrogen, en na menige vergeefsche poging tot opstand, zagen de aanhangers van het C. den genadeslag geven aan hun pogen door den staatsgreep van 2 Dec. 1851. Dat de communistische ideën zich echter wijd en zijd onder den ambachtsman verspreid hebben, heeft men later kunnen zien vooral in Zwitserland, en bij verscheidene gelegenheden zelfs tot in Noorwegen. Zooveel is intusschen zeker, dat de eerlijke apostelen van het C., wat er ook gebeure, waar of wanneer, zich steeds in hunne verwachtingen bedrogen zullen viuden, en dat zij, die het C. slechts als een hefboom willen gebruiken ter bereiking van eigen grootheid, ieders verachting verdienen.