een overoud finsch volk, identiek met de Akatziri, Katziri der latere grieksche en romeinsche schrijvers, was tusschen den Caucasus en de Caspische Zee magtig geworden, verspreidde zich omstreeks de helft der 7de eeuw ook over de landstreken langs de zee van Azof, en was in het begin der 8e eeuw het heerschende volk op het taurische schiereiland. Na de Slaven aan den Dnieper en aan de Oka onderworpen te hebben, drongen de C. ook in westelijke rigting voorwaarts tot aan het Carpatisch gebergte; in de 9e eeuw stond hun rijk op den hoogsten trap van bloei: het strekte zich uit van den Jaik tot aan den Dnieper en den Bog, van de Caspische Zee, den Caucasas en de Zwarte Zee tot aan de middelste Wolgo.
In het rijk der C. werden alle godsdiensten geduld: de Chakan met zijne hofgroolen beleed eerst den Islam, doch ging tot het Jodendom over. De oude residentie van de vorsten der C., die doorgaans met Byzantium in goede verstandhouding stonden, was Balangiar (het tegenwoordige Astracan); later werd Sarkal (d. i. de Witte Stad) in de nabijheid der tegenwoordige katsjalinische kozakken-stanitza gesticht, doch lag reeds anno 1300 in puinhoopen. Volgens de legende moet Cyrillus het gonsche volk der C. tot het Christendom bekeerd hebben. Door Swjatoslaw werd 965 hunne magt gebroken; het laatste overschot der C. werd 1016 in de Krim ten onder gebragt door de Grieken en Russen onder Motislaw van Tamatarcha. De Caraiten in het zuiden van Rusland worden voor afstammelingen van de C. gehouden.