(Jean François), geb. 23 Dec.? Chanderee, stad (en district) in den O. I. 1791 te Figeac, dept.
Lot, werd 1809 professor der geschiedenis te Grenoble, bezocht 1824—26 de egypt. musea te Turijn en Rome, deed 1828 te gelijk met Rossellini eene reis naar Egypte, doch bragt van daar eene ziekte mede, die hem kort na zijn terugkeer in Frankrijk ten grave sleepte; want pas bekleedde hij (1831) den eersten egyptischen leerstoel aan het Collége de France, toen hij 4 Maart 1832 stierf. Het voornaamste werk zijns levens is de Grammaire égyplienne (Parijs 1836), die, met den Dictionnairc égyptten (Parijs 1841) en andere werken uit C.’s nalatenschap, door zijnen broeder (zie het volgende art.) in het licht werd gegeven. Door C. werd de grondslag gelegd der moderne egyptische wetenschap; zijn stelsel om de hiëroglyphen te lezen wordt tegenwoordig zoo goed als algemeen gevolgd. Belangrijk is zijn werk VEgypte sous les Pharaons, enz. (2 dln. 1814).