een oud-adellijk geslacht, dat zijnen naam draagt naar de stad Bantzen of Budissin in den saksischen Opper-Lausitz, en dat daar in 1612 met Wolf Sigmund von B. uitstierf, terwijl het door graaf Wolf Heinrich von B. (een 1640 gestorven dapper veldheer in den dertigjarigen oorlog) naar Holstein overgebragt werd. Zijn zoon Gustaaf Adolf von B., gest. 1691, was deensch generaal en later gouverneur van Jever;en onder de verdere afstammelingen van dit geslacht telt men verscheidene bekleedcrs van hooge betrekkingen in deensche staatsdienst.
(Wolf Heinr. Fr. Karl, graaf von), geb.30.ïan. 1789 te Rantzau, was van 1810—14 deensch legatiesecretaris te Stokholm, Weenen en Parijs; onderging echter in 1813 een ljalf jaar vestingstraf wegens te veel duitschgezindheid; nam 1814 zijn ontslag uit de diplomatie, en ging reizen; hield zich sedert 1827 voornamelijk te Dresden op, en heeft zich doen kennen door vele vertalingen van Shakespeare; in 1836 gaf hij te Leipzig in het licht : Ben Johnson und seine Schule, zijnde eene reeks vertalingen van oud-engelsche dramaas, waarvoor de universiteit te Kiel hem 1840 den doctoralen graad verleende honoris causa.
(Otto Fr. Magnus, graaf von), sleeswijkholsteinsch generaal tegen de Denen in 1848, vóór welk tijdstip hij majoor was in deensche dienst; broeder van den vorige, en geb. te Rantzau 5 Julij 1792. In den opstand der hertogdommen tegen Denemarken (1848—51) onderscheidde hij zich door krijgskundige bekwaamheid en moed bij Bau, holding en Idstadt; bij Holding (1849) zwaar gekwetst bleef hij nog twee uren te paard zitten, totdat de Denen de nederlaag hadden geleden. Toen Willisen zijn ontslag had genomen, wilde men het opperbevel aan B. toevertrouwen, doch hij weigerde dit, omdat de hertogdommen, zeide hij, meer gebaat konden worden door buitenlandsche hulp; en 1851, na de ontbinding de sleesw.-holst. armee, verliet hij zijn vaderland.