(Asam, Ahan), voormalig koningrijk in Achter-Indié, sedert 1826 eene prov. van het anglo-indische rijk, grenst ten noorden aan de voorketenen van den bhoetanschen Himalaya, ten oosten aan China, ten zuiden aan de staten Munnipoer, Katsjar, het land der Garrows en de landeu der Birmanen, ten westen aan het gebied van Bengalen, beslaat 1200vierk. mijlen met 1} millioen inw., is een groot dalland, omringd door hooge, boschrijke bergen, en wrordl in zijne geheele breedte van het oosten naar het westen doorstroomd door den Brahmapoetra, terwijl het overigens nog door een 34-tal andere rivieren wordt besproeid. Het klimaat is (vooral in Mei, in den tijd der overstroomingen) ongezond; als het water gevallen is, ontwikkelt zich een frissche, weelderige plantengroei.
Het slechts voor een klein gedeelte bebouwde land levert: goud, ijzer, kolen, zout, rijst, vihar (eene soort mosterd), peulvruchten, peper, gember, tamarinde, tabak, opium, suikerriet, kokosnoten, oranje-appelen, katoen, tarwe, en in den laatsten tijd ook vooral thee; wijders buffels, olifanten, rundvee, schapen,geiten,paarden en zijdewormen. De in vele stammen en kasten ingedeelde en gesplitste bevolking belijdt voor het meerendeel het Brahmanismus,dat het vroegerheerschende Boeddhismus geheel heeft verdrongen, en staat op eenen lagen trap van beschaving. De uit Indië afstammende AssamezeiX vormen de voornaamste klasse der bevolking; alle dienstbaren zijn slaven. Onder de takken van nijverheid is de zijdeweverij het meest ontwikkeld en verspreid. De koophandel is niet noemenswaardig. De hoofdplaats is Djorhat of Dzjorhaut; de verdere voornaamste plaatsen zijn : Rangpoer, de volkrijkste; Ghergong, de oude hoofdstad, tegenwoordig in ruinen; de eenige plaats, die den naam van stad verdient, isGowhatty. Lang was A. onafhankelijk; wel werd het overweldigd door Aureng Zeyb, doch zonder dat die er meester van kon blijven; 1823 werd het veroverd door de Birmanen, die liet bij den vrede van Yandaboe (26 Febr. 1826) afstoinlen aandeEngelschen.