Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 21-10-2021

Argus

betekenis & definitie

1) A., grieksch Argos, zoon van Zeus (d. i. Jupiter) en Niobe, opvolger van Phoroneus in de regering over den Peloponnesus, die naar hem den naam bekwam van Argos.

2) A., met den bijnaam Panoptes (d. i.de alles-ziende), wasdezoon van Agenor, of Arestor, of Inachus, enz., had honderd oogen, waarvan er nooit meer dan 50 te gelijk sliepen; hij was door Juno aangesteld om deineene koe veranderde Iö te bewaken, werd door Mercurius gedood, waarop Juno met zijne oogen den staart der paauw versierde. Vanhier : Argus-oogen, voor : altijd argwanende en scherp toeziende oogen.

< >