Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 21-10-2021

Admiraal

betekenis & definitie

is de hoogste bevelhebber ter zee. Het woord stamt af van het Arabisch (Emir of Amir = krijgsbevelhebber), en kwam in Europa in zwang tijdens de kruistogten.

Onder den cigentlijken Admiraal staat nog een vice-admiraal, die de tweede, en een schout-bij-nacht of contre-admiraal, die de derde afdeeling der vloot kommandeert. In Engeland onderscheidt men de Admiraals in die der roode, der blaauwe en der witte vlag, in Rusland in die der witte, der roode en der blaauwe vlag. De Admiraal voert de vlag aan den grooten mast, de vicc-admiraal en de schout-bij-nacht daarentegen aan den voorsten mast. Het schip waarop zich de A. bevindt heet het Admiraalschip, en het bestuur dor zeezaken is in sommige landen, bijv. in Engeland, opgedragen aan eenen raad, die den naam draagt van Admiraliteit, terwijl het Admiraliteits- hof uitspraak heeft te doen over alle zaken de j>r ijsvaart betreffende, o. a. het nemen van schepen of zoogenaamde prijzen, enz. In de middeleeuwen had men ook Admiraals in de koopvaardij. In die tijden, toen het op zee wemelde van zeeroovers, kon een koopvaardijschip op zich zelven staande geen verre reizen wagen; om die reden verbonden zich dan altijd verscheidene reeders en vereenigden hunne schepen tot eene Admiraalschap, voor welke zij dan zelven, voor die reis, eenen Admiraal benoemden, die hel hevel voerde over de llotille.

< >