(misschien wel een ambtsnaam, gelijk Pharao).
1) naam van den phihstijnschen koning van Gerara in Arabie, tijdgenoot van Abraham, wien hij (Genesis 20) zijne huisvrouw Sara ontnam, denkende dat zij Abrahams zuster was, doch zoodra hij zijne dwaling begreep gaf hij haar aan haren man terug. Zijn zoon Abimeiech beging de zelfde dwaling ten aanzien van Rebecca, de huisvrouw van Izaak.'
2) A., naam van verscheidene in den Bijbel voorkomende Israelitcn, inzonderheid Abimeiech, zoon van den regter Gideon, die 70 zijner broeders ombragt en zich, na zijns vaders dood, door de Sichemiten tot koning liet kiezen. Reeds in het derde jaar zijner onregtmatig verkregene en met wreedheden aangevangene regering, kwam Sichem tegen hem in opstand; hij bedwong de stad, liet de mw'oners ombrengen, rukte toen tegen het drie mijlen verder gelegene, eveneens m opstand gekomene Thebez op, doch werd door eene vrouwehand met een steenworp gedood; vergelijk Rigteren 8 en 9.
3) Door eene letterverwisseling, die bij de Zeventig Overzetters dikwijls voorkomt, wordt ook Achimelech (1 Chron. 18: 16), de vader van Abiathar, Abimeiech genoemd.
