Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 21-10-2021

Abbas

betekenis & definitie

oom van Mahomed, gest. 652, was de stamvader der Abbassiden, die, na de Ommiaden te hebben verdrongen, van 749'—1258 als kalifen te Bagdad heerschten, doch toen door de Mongolen van hun rijk beroofd werden, en vervolgens tot 1517 de geestelijke waardigheid van het kalifaat in Egypte bekleedden.

Onder de perz. Abbassiden uit het geslacht Sofi (1500—1736) was de voornaamste Abbas I, de Groote, 1586—1628, die onafgebroken met geluk krijg voerde tegen de Turken en, om zijn krachtig bestuur derbmnenlandsche aangelegenheden, nog tegenwoordig bij het perz. volk m achting staat. Na van 1586 of 1587 over Khorassan geregeerd te hebben, wierp hij in 1590 zijnen vader van den perzischen troon, en beklom dien zelf, na zijne beide broeders om het leven te hebben gebragt. Hij vergrootte zijn rijk, van hetwelk hij Ispahan tot hoofdstad maakte, en stierf in 1628, rijk aan roem, maar na een leven even rijk aan gruwelijke wreedheden.

Abbas II, een afstammeling van den voorgaande, volgde m 1642 zijnen vader Sefy op; hij was toen pas 13 jaren oud, en stierf m 1666, op 36-jarigen leeftijd. Hij veroverde Candahar en had eene voorspoedige regering. Hij was een beschermer van de schoone kunsten en ontving de vreemdelingen. De fransche reisbeschrijvers Chardin en Tavernier roemen zijne vriendelijkheid.

Abbas III, zoon van den ongelukkigen Thamas, was pas 8 maanden oud, toen Thamas-Koeli-khan zijn vader van den troon stiet en hem er op plaatste, om zelf te regeren m zijnen naam, 1732. Dit kind leefde slechts 4 jaren.

< >