Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 21-10-2021

Aanwas

betekenis & definitie

heet over 't algemeen zoodanig land, dat aan zeestrand of rivieroever is aangegroeid, aangewassen; op de benedenstroomen geeft men aan zulke aanwassen den naam van schorren, gorzen of slikken. In de prov.

Groningen draagt dusdanige aanslijking of aanslibbing, zoodra die eene voldoende hoogte en vastheid verkregen heeft en er gras op groeit, den naam van kwelder; vandaar dat alle land, dat aan zee of rivier ligt, gemeenlijk verkocht wordt ,,met zijn kwelder en aanwas”. In het Westerwoldsche noemt men dergelijke aangeslibde gronden uitergorsen, dat is, buitensdijks liggende gronden.— Het regt van aanwas was eertijds in Gelderland het regt, krachtens hetwelk ieder, aan wiens land zich bij overstrooming als anderzins een losgescheurd en weggespoeld stuk gronds vasthechtte, eigenaar van dat aangespoelde land werd, mits aan zekere formaliteiten voldoende, waaronder deze, dat hij met een wagen met mest geladen en bespannen met vier paarden, vergezeld van twee voerlieden, het aangespoelde land moest rondrijden; dit noemde men de bevaring, van het duitsche fahren voor rijden ; de voerlieden kregen brood en wijn mede, en moesten op hunnen togt drie malen stilhouden, en telkens eten en drinken, eindelijk de paarden uitspannen en terugbrengen, terwijl de wagen met palen vastgezet werd, en 6 weken zoo moest blijven staan.

< >