Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 13-07-2022

Vider

betekenis & definitie

I. leegmaken, ledigen; uithalen [de ingewanden], schoonmaken [gevogelte], wammen [vis]; ontruimen; uitschenken, uitgieten; uitdrinken; uithollen; afblazen; fig. regelen, beëindigen, afhandelen, vereffenen, oplossen, uitmaken, bijleggen, uitvechten; vider les lieux, de plaats ruimen; vider le pays, het land verlaten; il mé faut vider le plancher, ik zal hier moeten verdwijnen;

II. se vider, leeg worden (lopen); fig. beslecht (uitgemaakt) worden.

< >