Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 13-07-2022

Vérité

betekenis & definitie

waarheid; werkelijkheid; une vérité de (monsieur de) La Palisse, een waarheid als een koe; dire à qn. ses (quatre) vérités, iemand eens flink de waarheid zeggen, de les lezen; à la vérité, weliswaar; de toute vérité, volkomen waar; d’une grande vérité, zeer gelijkend, sprekend (v. portret]; en vérité, 1. waarlijk, voorwaar; 2. in werkelijkheid, feitelijk, eigenlijk; il n'y a que la vérité qui offense, de waarheid hoort niemand graag.

< >