I. (be)eindigen (par met), (be)sluiten, een eind maken aan, afmaken, afdoen, afwerken, voltooien; en terminer, er een eind aan maken;
II. se terminer, eindigen, aflopen; se terminer en, uitlopen in [een punt]; uitgaan op [s, z]; se terminer en (par), eindigen met [ruzie].