I. ontmoeten, (aan)treffen, tegenkomen, vinden; raden;
II. in: bien rencontrer, ’t goed treffen; de spijker op de kop slaan;
III. se rencontrer, elkaar ontmoeten; van gelijke gevoelens zijn, het eens zijn; gevonden worden, voorkomen; comme cela se rencontre, wat treft dat (toevallig); se rencontrer avec qn., toevallig iemand ontmoeten; se rencontrer en duel avec qn., met iemand duelleren.