I. weer naar boven gaan, rijden; weer in de hoogte gaan, rijzen; weer te paard stijgen, weer instappen; stroomopwaarts varen, opvaren; opkruipen [v. das]; remonter à, opklimmen tot, dagtekenen uit; teruggaan tot; remonter de deux siècles en arrière, twee eeuwen teruggaan; remonter en voiture, weer instappen; remonter jusqu'aux temps les plus reculés, teruggaan tot de oudste tijden; remonter sur le trône, de troon weer bestijgen; remonter sur l’eau, weer boven water komen; er weer bovenop komen;
II. weer naar boven brengen, halen; hoger optrekken [muur]; weer bestijgen [rijdier]; opwinden [uurwerk], opdraaien [lamp]; weer monteren of ineenzetten [machine]; opnieuw uitrusten, weer van het nodige voorzien; in een vroegere tijd verplaatsen; opmonteren, opvrolijken, opbeuren, opwekken; remonter des bottes, laarzen voorzien v. nieuwe voorschoenen en zolen; remonter le courage de qn. (le moral à qn.), iem. nieuwe moed geven, opmonteren; remonter son écurie, zich nieuwe paarden kopen; remonter l'escalier, de trap weer opgaan; remonter une rivière, een rivier opvaren (opzwemmen); remonter la scène, naar de achter grond gaan;
III. se remonter, opgewonden worden; weer opknappen, op dreef komen; zich laten opwinden (monteren); van nieuwe paarden voorzien worden.