Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 13-07-2022

Eau

betekenis & definitie

water; regen; vocht, speeksel, zweet; sap; zee, rivier, meer, vijver; reukwater; eaux, waterwegen; kielwater; bronnen, baden, badkuur; waterwerken, fonteinen; eaux et forêts, beheer van kleine wateren en bossen; les eaux sont basses chez lui, fig. hij zit aan de grond; de la plus belle eau, van 't zuiverste water; voortreffelijk; echt; eau blanche, Goulardwater; grandes eaux, springvloed; hoog water; grote waterwerken; eau minérale, mineraalwater; eaux mortes, dood tij; de l’eau rougie, water met wijn; eau vive, levend water, wel-, bronwater; vives eaux, springtij; eau de boisson, drinkwater; eau de chaux, kalkwater; eau de cuivre, koperpoets; eau de Javel, bleekwater; eau de savon, zeepsop; eau de Seltz, spuitwater; eau de vaisselle, vaatwater, spoelwater; ville d'eaux, badplaats; l’eau va toujours à la rivière, het water loopt altijd naar zee, geld zoekt geld; laisser couler l'eau, Gods water over Gods akker laten lopen; faire eau, lek zijn; faire de l'eau, water innemen; mettre de l’eau dans son vin, water in zijn wijn doen; il passera bien de l’eau sous le pont, er zal nog heel wat water door de Rijn stromen; porter de l’eau à la rivière, water naar zee dragen, uilen naar Athene dragen; prendre l’eau, water doorlaten; prendre les eaux, de baden gebruiken; il tombe de l’eau, ’t regent; l’eau vous en vient à la bouche, cela fait venir l’eau à la bouche, ’t is om van te watertanden; faire venir l'eau au moulin, voordeel aanbrengen; faire venir l'eau à son moulin, op nummer één passen; à l’eau!, verdrink hem!; water!; le temps est à l'eau, de lucht staat naar regen; mettre à l’eau, te water laten; aller aux eaux, naar een badplaats gaan; être dans les eaux de qn., in iemands zog varen; être tout en eau, erg bezweet zijn; zie ook: dormir, nager.