I. rangeren, op zij zetten, in orde brengen, schikken, opruimen, opbergen; rangschikken, scharen, opstellen; onderwerpen, tot orde brengen; ranger la côte, dicht langs de kust varen; ranger qn. à la raison, iem. tot bezinning (rede) brengen;
II. se ranger, in een rij gaan staan; zich scharen; op zij gaan. plaats maken; zich schikken, zich onderwerpen, een meer geregeld leven gaan leiden; se ranger à l'avis de qn., zich bij iemands mening aansluiten; se ranger du parti de qn., iemands partij kiezen.