I. klaar, gereed, bereid (à om);
II. ’t uitlenen, lening; geleend geld; soldij; voorschot; prêt gratuit, renteloos voorschot; prêt à usage, bruikleen; prêt d'honneur, voorschot op erewoord; prêt sur gages, belening op onderpand; prêt sur titres, belening op effecten; caisse de prêts, leenbank; à titre de prêt, te leen.