bruiloft; trouwpartij; noces, huwelijksfeest); noces d'argent (d'or), zilveren (gouden) bruiloft; noce de village, boerenbruiloft: faire la noce, fuiven, boemelen, pierewaaien, zwieren, aan de rol (zwier) zijn ; faire ses noces, bruiloft vieren (houden); ne pas être à la noce, niet voor zijn plezier uit zijn; il ne fut jamais à pareille noce, zo iets had hij nog nooit meegemaakt; se croire à la noce, de koning te rijk menen te zijn; avoir l’air à la noce, er vergenoegd uitzien; les gens de la noce, de bruiloftsgasten; le jour de ses noces, zijn trouwdag; repas de noces, bruiloftsmaal; voyage de noces, huwelijksreis; épouser qn. en secondes noces, met iem. een tweede huwelijk aangaan.
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk