I. nu; welnu; maar, edoch; or çà, welaan, luister eens.
II. goud (ook = goudgeld); goudgele kleur; gouden vaatwerk; or en feuilles, bladgoud; d’or, van goud, gouden, goud-, gulden, goudblond; affaire d'or, fig. goudmijn; en or, van goud; 1000 francs en or, 1000 frcs. aan goud.