I. dood, overlijden, sterven, verscheiden; mort civile, verlies van burgerrechten; mort aux mouches, vliegenvergif, vliegenpapier; mort aux rats, rattenkruit; muizengif, -tarwe; mort aux vaches!, dood aan de smerissen!; il n'y a pas eu mort d'homme, er zijn geen slachtoffers gevallen; mort de ma vie!, vervloekt!; avoir la mort dans l’âme, diep bedroefd zijn; j’en ai encore la petite mort, ik ben er nog niet van bekomen; ik griezel er nog van; ce n’est pas la mort, daar ga je niet van dood; mourir mille morts, duizend doden sterven; recevoir la mort, doodgaan; gedood worden; répandre (semer) la mort, dood en verderf verspreiden; souffrir mort et passion, verschrikkelijk lijden; à mort, ter dood; dodelijk; op leven en dood; à mort les traîtres!, dood aan de verraders!; à la mort, dodelijk; ...de mort, dood(s)-.
II. 1. dood, gestorven, overleden; dood, dor, verdord [v. blaren]; mat [v. kogel, oog]; être mort, dood zijn; „af” zijn; chandelle morte, uitgedoofde kaars; c'est un homme mort, hij is een kind des doods, hij is ten dode opgeschreven; mort au monde, der wereld afgestorven; mort pour, dood voor; 2. m., morte dode, overledene, afgestorvene; blinde [bij bridge]; faire le mort, zich dood houden; met de blinde spelen; le mort saisit le vif, de wettige erfgenaam treedt onmiddellijk in de rechten van de overledene.