Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 13-07-2022

Manière, maniéré

betekenis & definitie

I. manière: wijze, manier; wijze van doen; gemaaktheid; manière de vivre, leefwijze; manière de voir, zienswijze; une manière d'artiste, zo’n soort kunstenaar, zo’n stuk artiest; manières, manieren; de bonnes manières, goede manieren; le Balzac dernière (première) manière, de latere (vroegere) Balzac; avoir de la manière, sporen van gekunsteldheid vertonen; n'avoir pas de manières, geen manieren kennen; faire des manières, kunsten of complimenten maken; à la manière de X, op de manier of in de trant van X; à sa manière, op zijn manier; on l'a reçu à e la belle manière, hij is behoorlijk ontvangen, lelijk op de koffie gekomen; de la manière dont, op de manier waarop; de manière que, (met indic. of subj.) de manière à, (met inf.) zodat; de cette manière, op die manier; de toute manière, in alle geval; de manière ou d'autre, op de een of andere manier; en manière de, bij wijze van, als ware(n) het...; en aucune manière, in geen geval; en quelque manière, tot op zekere hoogte; par manière de..., bij wijze van..., als, tot....

II. maniéré: gekunsteld, gemaakt.

< >